ECLI:NL:RBZWB:2019:5783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
BRE 18_772
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en nieuwe ziekte-oorzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.J. van der Meulen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 23 januari 2018, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Eiser heeft in het verleden al eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en eiser laten onderzoeken door een deskundige longarts, die op 3 juni 2019 een rapport heeft uitgebracht. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn toegenomen en dat er sprake is van een nieuwe ziekte-oorzaak, namelijk slaapapneu (OSAS). De rechtbank heeft de medische rapporten van het UWV en de deskundige beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De rechtbank oordeelde dat er geen toegenomen beperkingen waren die aanleiding gaven voor een WIA-uitkering, en dat de OSAS een nieuwe ziekte-oorzaak is waarvoor een wachttijd van 104 weken geldt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/772 WIA

uitspraak van 18 december 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 januari 2018 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en eiser laten onderzoeken door een deskundige.
Op 3 juni 2019 heeft de deskundige, [naam deskundige longarts], een rapport uitgebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat hij opnieuw op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens op 26 september 2019 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als pijpfitter. Voor dat werk is hij (vanuit een situatie van werkloosheid) in juni 2010 uitgevallen vanwege psychische klachten en slaapproblemen. Later kreeg hij ook rugklachten.
In een besluit van 29 maart 2012 heeft het UWV geweigerd aan eiser per 3 mei 2012 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft eisers bezwaar daartegen in een besluit op bezwaar van 6 september 2012 ongegrond verklaard. Hieraan ligt de FML van 11 juni 2012 ten grondslag. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van eiser op 12 april 2013 ongegrond verklaard.
Een melding van een verslechterde gezondheid in 2013 leidde weliswaar per 1 maart 2013 tot toegenomen beperkingen in de FML van 17 december 2013, maar dat leidde niet tot toekenning van een WIA-uitkering.
Een melding van een verslechterde gezondheid in november 2014 leidde per 1 augustus 2014 niet tot toekenning van een WIA-uitkering. De belastbaarheid die per 1 maart 2013 was vastgesteld bleef gehandhaafd.
Eiser heeft op 27 april 2017 bij het UWV gemeld dat zijn klachten zijn toegenomen en dat bij hem slaapapneu is geconstateerd.
In een besluit van 24 juli 2017 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser per 20 april 2017 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij nu andere gezondheidsklachten heeft dan tijdens zijn eerdere WIA-uitkering (de rechtbank leest: dan op het moment van de eerdere weigering van een WIA-uitkering). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 20 april 2017.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat hij zich niet helemaal kan vinden in het dagverhaal dat de arts in de rapportage heeft beschreven omdat tijdens het spreekuur de PTSS op de voorgrond stond waardoor andere aspecten onderbelicht zijn gebleven. Ook is hij niet gezien door een verzekeringsarts. Hij stelt bovendien dat zijn slaapproblemen nooit goed zijn onderzocht door een verzekeringsarts. Verder zijn zijn medische beperkingen te laag ingeschat. Er is volgens eiser sprake van toegenomen beperkingen. Deze komen voort uit de PTSS, uit de slaapstoornis (slaapapneu = OSAS), uit de rugklachten en uit gebruikte medicatie. De aandoeningen bestonden ook al op 3 mei 2012. Ook voert eiser aan dat de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts hadden moeten overleggen over de geschiktheid van de functie. Vanwege de dubbele diagnose van PTSS en OSAS heeft hij de rechtbank gevraagd om een onderzoek door een slaapdeskundige en een psychiater.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt brieven van zijn huisarts en van de GZ-psycholoog [naam psycholoog] en een rapport van de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] ingediend.
Eiser heeft bovendien gevraagd om schadevergoeding.
4.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 54, tweede lid, van de WIA bepaalt dat het recht op een WGA-uitkering niet eerder ontstaat dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
In artikel 55, eerste lid, van de WIA is bepaald dat indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
In artikel 55, derde lid, van de WIA is bepaald dat het recht op een WGA-uitkering in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid niet later kan ingaan dan vijf jaar na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, en in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet later dan vier weken na de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid.
5.
Beoordelingskader
Van belang is daarom of eiser toegenomen medische beperkingen heeft uit dezelfde oorzaken die ten grondslag lagen aan de weigering van WIA-uitkering per 3 mei 2012 en, zo ja, of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3560), brengt uitleg van de in artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA neergelegde causaliteitseis mee dat de bewijslast in beginsel rust op degene die het standpunt huldigt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval. Het is in dit geval dan ook aan het UWV om gegevens aan te dragen die buiten twijfel stellen dat er van enig oorzakelijk verband tussen beide arbeidsongeschiktheidsgevallen geen sprake is.
6.
Medische beoordeling door het UWV
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: verzekeringsarts b&b) van het UWV. Het rapport van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
De arts heeft eisers dossier bestudeerd, waaronder brieven van de huisarts en longarts. Ook heeft hij eiser gezien op het spreekuur van 30 mei 2017 en hem lichamelijk en psychisch onderzocht.
De arts heeft op 28 juni 2017 gerapporteerd dat eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld op grond van toegenomen klachten, waarbij bij nader medisch onderzoek bij hem slaapapnoe is vastgesteld. Eiser heeft daarvoor CPAP-apparatuur gekregen. Eiser meldt ook toegenomen psychische klachten. Volgens de arts is eisers medische situatie en belastbaarheid met betrekking tot de PTSS en de chronische aspecifieke rugklachten ongewijzigd ten opzichte van voorgaande onderzoeken. Sinds april/mei 2017 is er bij eiser een andere ziekteoorzaak (slaapapnoe) dan voorheen vastgesteld waardoor hij toegenomen arbeidsongeschikt is. Voor deze ziekte geldt echter een wachttijd van 104 weken.
De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd, waaronder de door eiser in bezwaar overgelegde informatie over zijn psychische klachten. Eiser is niet verschenen tijdens de hoorzitting, maar zijn gemachtigde wel.
De verzekeringsarts b&b heeft op 19 januari 2018 gerapporteerd dat bij de einde wachttijdbeoordeling in februari 2012 PTSS-klachten zijn beschreven, namelijk niet tot zeer slecht slapen, nachtmerries en concentratieproblemen. Typische OSAS-symptomen - zoals goed maar niet verkwikkend slapen, gevoelens van slaperigheid overdag met gemakkelijk indutten, verminderde alertheid overdag - worden echter niet gerapporteerd. Op grond van de psychische stoornis PTSS en rugklachten zijn psychische en rugbeperkingen en een ongeschiktheid voor werken ’s nachts en in de vroege ochtend opgelegd. Deze laatste beperking voor arbeidstijden is opgelegd vanwege het slechte slapen en daardoor laat opstaan. Het staat dus vast dat de arbeidsongeschiktheid per 3 mei 2012 uitsluitend is gebaseerd op psychische beperkingen en rugbeperkingen. Dat er toen al een OSAS bestond (die ook tot beperkingen leidde) is buiten twijfel te stellen. De aard van de toenmalige klachten kon uitsluitend wijzen in de richting van een PTSS. De OSAS is pas vijf jaar later geconstateerd.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat de arts op basis van een voldoende uitgebreid en kwalitatief goed onderzoek een aanvaardbaar belastbaarheidsoordeel heeft gegeven. Er is terecht uitgegaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een andere ziekteoorzaak.
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de beroepsgronden op 27 juli 2018 gerapporteerd dat op grond van het klachtenbeeld zoals dat uit de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten naar voren komt, moeilijk tot een andere diagnose dan PTSS gekomen kan worden. Dat volgens de verzekeringsarts die eiser heeft ingeschakeld een depressie soortgelijke klachten geeft als OSAS en dat een duidelijk onderscheid tussen deze aandoeningen niet mogelijk is, brengt de verzekeringsarts b&b niet tot een andere conclusie omdat bij eiser geen depressie is geconstateerd, maar PTSS. Verder ontbrak bij eiser in de periode vóór 3 mei 2012 het belangrijkste symptoom van OSAS namelijk toegenomen slaperigheid overdag. Concentratietekorten werden evenmin geconstateerd. Bovendien reed eiser auto. Verder moet er gelet op het door eiser ingevulde wijzigingsformulier van april 2017 en de vragenlijst van mei 2017 na 3 mei 2012 een ‘knik’ zijn opgetreden met een ontstaan van meer typische OSAS-klachten.
7.
Rapport van de deskundige
De deskundige heeft het dossier van eiser bestudeerd, hem gezien op de praktijk op 23 mei 2019 en inlichtingen ingewonnen bij eisers longarts [naam longarts1]. Ook heeft hij overleg gevoerd met de [functienaam] en de longarts [naam longarts2].
De deskundige heeft gerapporteerd dat eiser op de datum in geding 20 april 2017 een evident OSAS syndroom had. Hij heeft uit de dossierstudie en de door hem afgenomen retrograde anamnese geen aanwijzingen gekregen dat de beperkingen in de periode van 3 mei 2012 tot 20 april 2017 zijn toegenomen. Uit onderzoek is gebleken dat bij eiser de behandeling met CPAP-apparatuur succesvol is. Eisers klachten van moeheid en slecht slapen met onrust zijn echter onveranderd aanwezig gebleven. Dus zelfs wanneer eisers beperkingen in de periode 3 mei 2013 (de rechtbank leest: 2012) tot 20 april 2017 wel zouden zijn toegenomen, lijkt dat volgens de deskundige niet op basis van zijn OSAS-syndroom klachten te zijn. De deskundige heeft ook gerapporteerd dat veel van eisers klachten terug lijken te voeren naar PTSS. Verder blijkt een inspanningsastma-component niet aanwezig te zijn. Er zijn aanwijzingen voor een slechte algemene lichamelijke conditie qua uithoudingsvermogen.
8.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de artsen van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden. De arts heeft eiser gezien op het spreekuur van 30 mei 2017 en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Bovendien hebben zowel de arts als de verzekeringsarts b&b eisers dossier bestudeerd, waaronder informatie van de huisarts en longarts. De verzekeringsarts b&b beschikte bovendien over informatie over eisers psychische klachten. De rechtbank is niet gebleken dat er met betrekking tot de datum in geding medische feiten zijn gemist. Eiser heeft in beroep niet geconcretiseerd welke aspecten van het dagverhaal onderbelicht zouden zijn gebleven bij het onderzoek door de arts. Dat eiser niet is gezien door een verzekeringsarts, maakt het bestreden besluit niet onzorgvuldig. De rechtbank stelt vast dat eiser niet zelf op de hoorzitting is verschenen maar zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eisers gemachtigde wist dat de verzekeringsarts b&b bij de hoorzitting zou zijn, zoals blijkt uit gedingstuk 69 van de stukken die het UWV aan de rechtbank heeft gestuurd.
Dat eiser ondanks dat niet is verschenen waardoor hij niet is gezien door een verzekeringsarts, komt daarmee voor zijn eigen rekening en risico.
Uit de rapporten van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten en dat zij die ook hebben betrokken bij hun beoordeling. De rechtbank ziet, ook in de informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de artsen over eisers belastbaarheid en de toegenomen beperkingen.
De rechtbank overweegt specifiek over eisers psychische en rugklachten en over het medicatiegebruik dat de artsen van het UWV inzichtelijk en voldoende hebben gemotiveerd waarom deze klachten per 20 april 2017 niet tot toegenomen beperkingen leiden. De rechtbank voegt daaraan toe naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] die door eiser is ingeschakeld, dat eiser niet is gezien door deze verzekeringsarts, terwijl hij wel is gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht door de arts van het UWV. Wat eisers huisarts op 10 juli 2017 en de GZ-psycholoog op 5 juli 2017 schrijven was bovendien al bekend bij de artsen van het UWV.
Eiser heeft tijdens de zitting gevraagd om hem vanwege de PTSS te laten onderzoeken door een onafhankelijke psychiater. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat zij niet twijfelt aan de bevindingen en conclusies van de artsen van het UWV.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het standpunt van de artsen van het UWV, wordt wat betreft de OSAS bevestigd door het rapport van de deskundige. Zoals volgt uit vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1901).
De rechtbank is van oordeel dat in het rapport van de deskundige daarvan sprake is. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige mag als specialist op het gebied van longklachten bij uitstek deskundig worden geacht om de medische beperkingen van eiser op zijn vakgebied vast te stellen. Hij beschikte over alle relevante medische gegevens, heeft eiser zelf onderzocht, overlegd met eisers longarts en met twee specialisten op het gebied van slaapstoornissen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige zijn medische bevindingen voldoende gemotiveerd. Eiser heeft de rechtbank naar aanleiding van het rapport laten weten hierop geen op- of aanmerkingen te hebben. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de conclusie van de deskundige te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom buiten twijfel dat op 20 april 2017 de OSAS een nieuwe ziekte-oorzaak is, waarvoor wanneer deze tot beperkingen leidt een wachttijd van 104 weken geldt voordat eiser in aanmerking zou kunnen komen voor een WIA-uitkering.
De beroepsgrond dat de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts hadden moeten overleggen treft geen doel, omdat in deze zaak geen arbeidsdeskundige beoordeling heeft plaats gevonden. Voor zo’n beoordeling was geen aanleiding omdat, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, er geen sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerdere beoordeling van de aanspraak op WIA per 3 mei 2012.
9.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het UWV terecht WIA-uitkering heeft geweigerd.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
10.
Proceskosten en schadevergoeding
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.