ECLI:NL:CRVB:2017:1901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
15/8037 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na beoordeling medische situatie appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant, die sinds eind jaren negentig lijdt aan open tuberculose en rugklachten, had zich ziek gemeld na een periode van voltijdse arbeid als schilder. Het Uwv had appellant na onderzoek door een verzekeringsarts in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar had zijn bezwaar tegen de afwijzing van een IVA-uitkering ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland had de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij de deskundige die door de rechtbank was benoemd, zijn conclusies had onderbouwd met overtuigende motivering.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de procedures niet zorgvuldig waren verlopen en dat de deskundige niet onpartijdig was. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het rapport van de deskundige had gevolgd, omdat dit blijk gaf van een zorgvuldig onderzoek. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om opnieuw een deskundige te benoemen, aangezien de deskundige voldoende had onderbouwd dat de beperkingen van appellant niet volledig te wijten waren aan zijn medische situatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies, gebaseerd op de vastgestelde belastbaarheid.

Uitspraak

15/8037 WIA
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
29 oktober 2015, 13/319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Appellant is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Verhoeven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf eind jaren negentig een open tuberculose doorgemaakt die pas begin 2000 werd onderkend. Appellant heeft al jaren rugklachten. Vanaf 19 april 2010 is appellant voltijds werkzaamheden gaan verrichten als schilder voor 40 uur per week. Op
26 oktober 2010 heeft hij zich ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten, waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft het Uwv appellant, na afloop van de voorgeschreven wachttijd en na onderzoek door een verzekeringsarts, met ingang van
23 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Daarbij is te kennen gegeven dat appellant deze uitkering krijgt tot 23 september 2014. Het bezwaar dat appellant tegen dit besluit heeft gemaakt omdat hij in aanmerking wenst te komen voor een IVA-uitkering, heeft het Uwv bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, omdat appellant met ingang van 23 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarbij is evenals in het besluit van 17 augustus 2012 vermeld dat de loongerelateerde uitkering eindigt op 23 september 2014. Aan het bestreden besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 december 2012 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 december 2012 ten grondslag gelegd. In het voornoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geconcludeerd dat uit eigen onderzoek in bezwaar ten aanzien van de rugklachten weliswaar is gebleken van afwijkingen in de zin van slijtage (degeneratie) en discopathie maar dat deze niet de uitgebreide klachten verklaren, wat in overeenstemming werd geacht met de gegevens van diverse behandelaren. Hoofddiagnose is volgens deze arts diffuse, aspecifieke pijn DD persisterende somatoforme pijnstoornis. Op basis van het verzekeringsgeneeskundig protocol Lumboradiculair syndroom heeft deze arts redenen gezien preventieve beperkingen aan te nemen voor de belasting van de rug en daarnaast heeft deze arts lichte beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren vastgesteld.
2.1.
Nadat appellant beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank op
12 mei 2014 revalidatiearts dr. H.W.J. Rockx (deskundige) benoemd als deskundige en hem verzocht een medisch onderzoek te verrichten. De deskundige heeft zich blijkens zijn rapport van 29 januari 2015, op basis van eigen onderzoek en bestudering van de beschikbare medische gegevens, kunnen vinden in de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2012. Op de datum in geding van
23 oktober 2012 is volgens de deskundige bij appellant sprake van lage rugklachten die door de bevindingen bij het laatste MRI-onderzoek (van 26 januari 2011), noch door het eigen onderzoek geheel kunnen worden verklaard. De “aanvallen” die appellant benoemt kunnen worden geduid als een acute lumbago, met pseudoradiculaire uitstraling in de benen. Deze perioden van klachten zouden de laatste jaren steeds frequenter zijn geworden. Volgens de deskundige zijn de klachten partieel terug te voeren op de degeneratieve afwijkingen van de lumbale wervelkolom en is bij appellant sprake van rugklachten met pseudoradiculaire uitstraling. De pijn en de beperkingen die dit met zich meebrengt kunnen bij vlagen heftig zijn, maar herstellen steeds spontaan en dit gaat sneller als patiënten worden gemobiliseerd. Afgezien van bewegingsbeperkingen in de onderrug zijn er volgens hem geen neurologische prikkelings- of uitvalsverschijnselen. De beperkingen zijn daarmee slechts partieel een gevolg van ziekte of gebrek. De deskundige heeft tevens geconcludeerd dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom. De deskundige heeft zich tenslotte op het standpunt gesteld dat appellant, uitgaande van zijn belastbaarheid als vastgesteld in de FML, in staat moet worden geacht de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn conclusies, omdat de door hem gebezigde motivering overtuigend voorkomt. Het door de deskundige uitgebrachte rapport geeft volgens de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft in het rapport aan de hand van de onderzoeksbevindingen gemotiveerd uiteengezet waarom hij geen medische redenen heeft gezien op grond waarvan appellant meer beperkt zou moeten worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft weliswaar kritische kanttekeningen geplaatst bij de inhoud van het rapport, de termijn waarbinnen dit is ingediend en de integriteit van de deskundige, maar dat heeft voor de rechtbank onvoldoende reden gevormd om te twijfelen aan de in het rapport getrokken conclusies. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om opnieuw een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaar- en beroepsprocedure niet zorgvuldig zijn geweest. De artsen van het Uwv spreken elkaar tegen, de door de rechtbank benoemde deskundige heeft blijk gegeven van onvoldoende deskundigheid en is bovendien niet onpartijdig. De rechtbank heeft een essentiële vraagstelling ten behoeve van de deskundige genegeerd, de minachtige proceshouding van het Uwv – wegblijven na een oproep ter zitting als getuige te worden gehoord – ten onrechte niet gesanctioneerd en ten onrechte geen nieuwe deskundige benoemd in onderhavig geschil. Om deze redenen verzoekt appellant de Raad alsnog over te gaan tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige die aan de hand van alle essentiële vraagpunten – inclusief de vraag van appellant naar de invloed van de onbehandelde open tuberculose – onderzoek zal doen en daarvan verslag zal uitbrengen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Gelet op wat is aangevoerd dient eerst de vraag te worden beantwoord of er in hoger beroep aanleiding is opnieuw een deskundige te benoemen.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze situatie zich hier voor doet. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig medisch onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft in zijn rapport van 29 januari 2015 geschreven dat hij niet heeft gereageerd op de reactie van appellant op zijn concept-verslag maar wel de juistheid daarvan nogmaals heeft gecontroleerd. Ook indien wordt uitgegaan van de lezing van appellant aangaande de bejegening en het verloop van het onderzoek, zijn er gezien het inzichtelijk gemotiveerde rapport geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bij die deskundige sprake zou zijn van vooringenomenheid of partijdigheid. Daarover het volgende.
4.3.
De door appellant genoemde omstandigheid dat de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dezelfde universiteit hebben gestudeerd, wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erkend, is onvoldoende voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de objectiviteit van de deskundige. Voorts wordt appellant niet gevolgd in zijn eerst ter zitting gestelde en niet nader toegelichte standpunt dat de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een vriendschappelijke band met elkaar hebben. Desgevraagd kon appellant niet verklaren welke uitlatingen van de deskundige aanleiding hebben gegeven tot dit standpunt. Uit de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 januari 2016 komt naar voren dat er weliswaar sprake kan zijn van informele contacten tijdens congressen in het kader van nascholing, maar dat het te ver gaat uit dergelijke contacten te concluderen dat sprake is van partijdigheid. In het licht van het niet onderbouwde standpunt van appellant over een vriendschappelijke band, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Dat de deskundige volgens appellant slechts een kort onderzoek heeft verricht blijkt niet uit zijn rapport en geeft geen aanleiding tot de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de deskundige van 29 januari 2015 blijkt dat een anamnese is afgenomen, dat kennis is genomen van het dossier en dat appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht. In het dossier bevindt zich ook medische informatie van de behandelend sector. Dat de deskundige geen contact heeft opgenomen met verzekeringsarts P.G.M. Zaat of anesthesioloog/pijnbehandelaar K. Vos leidt evenmin tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft alle medische stukken aan de deskundige doen toekomen, inclusief de rapporten van 23 december 2010 en van 26 januari 2011 van verzekeringsarts Zaat en de brieven van 2 oktober 2009 en van 17 juli 2012 van anesthesioloog/pijnbehandelaar Vos, waarin hun visie over de medische situatie van appellant is vervat.
4.5.
Appellant wordt tot slot niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn vraag, of een niet of te laat behandelde open tuberculose al dan niet van invloed is geweest op zijn gezondheidstoestand en of dit de klachten kan verklaren, door de rechtbank aan de deskundige had moeten worden voorgelegd. Aan de deskundige is een open vraagstelling voorgelegd of de beperkingen naar algemeen aanvaard wetenschappelijk inzicht een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken zijn. Deze open vraagstelling is erop gericht een objectief advies te krijgen over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, waar het in deze procedure over gaat. Verder bevinden zich in het dossier brieven van 20 april 2009 van dr. P.C. Jutte, orthopedisch chirurg die is aangeschreven wegens een proefschrift over tuberculose en een brief van 11 mei 2009 van prof. dr. A.G. Veldhuizen, orthopedisch chirurg en verbonden aan de wervelkolomwerkgroep van het Universitair Medisch Centrum Groningen, gericht aan de huisarts van appellant waarin zij hun visie geven over de vraag of er een relatie is met de tuberculose van destijds. Deze gegevens had de door de rechtbank ingeschakelde deskundige tot zijn beschikking. Verder heeft de rechtbank de vraag gesteld of de deskundige onderzoek door een andere deskundige op een ander terrein nodig acht voor een verantwoorde beantwoording van de vraagstelling. Dat de rechtbank de door appellant verwoorde vraag niet heeft toegevoegd aan de vraagstelling kan daarom niet leiden tot het oordeel dat de deskundige een onvolledige vraagstelling heeft beantwoord.
4.6.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de deskundige over de medische situatie van appellant op de in geding zijnde datum 23 oktober 2012. Er wordt daarom geen aanleiding gezien opnieuw een deskundige te benoemen.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant zoals vastgelegd in de FML van 12 december 2012, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) R.H. Budde

KP