ECLI:NL:RBZWB:2019:4405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
BRE - 17 _ 3457
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag accijns wegens onjuist tijdvak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane over een naheffingsaanslag accijns. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd met een onjuist tijdvak, namelijk van 1 juli 2013 tot en met 31 juli 2013, terwijl de belastbare feiten zich in mei 2013 hadden voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat het tijdvak op de aanslag essentieel is en dat de vermelding van een onjuist tijdvak niet kan worden toegestaan, tenzij er sprake is van een kenbare vergissing. De inspecteur stelde dat de belanghebbende had moeten weten dat het tijdvak onjuist was, maar de rechtbank oordeelde dat de belanghebbende dit niet uit de correspondentie kon afleiden. De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente, omdat de aanslag niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.278 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/3457
uitspraak van 10 oktober 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 5 oktober 2016, aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2017 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 9 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 9 mei 2017, beroep ingesteld.
1.4.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 juni 2019 en 5 juli 2019 nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft eveneens nadere stukken ingediend, gedagtekend 12 augustus 2019. Deze stukken zijn steeds in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, dat in afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak wordt verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Bij een accijnscontrole op 29 mei 2013 zijn op het terrein van DFDS Seaways, te Vlaardingen, in een trailer met nummer [nummer] , kartonnen dozen met sigaretten aangetroffen. De dozen (zonder opschrift) waren geladen op pallets. De trailer was geladen in een loods aan [adres] te [Plaats X] . Bij een accijnscontrole op 30 mei 2013 zijn op het laatstgenoemde adres pallets met dozen (ook zonder opschrift) sigaretten aangetroffen (beide controles hierna gezamenlijk te noemen: de accijnscontroles). De aangetroffen pakjes sigaretten waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. In totaal zijn bij de accijnscontroles 9.600.200 stuks sigaretten aangetroffen. Deze zijn allemaal in beslag genomen.
2.2.
De loods aan [adres] te [Plaats X] werd ten tijde van de accijnscontroles als overslagplaats geëxploiteerd door belanghebbende.
2.3.
Naar aanleiding van de accijnscontroles is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar belanghebbende. Aan belanghebbende is onder meer ten laste gelegd het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten, terwijl deze niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (hierna: WA) in de heffing zijn betrokken. Belanghebbende is door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank bij vonnis van 29 oktober 2014 vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
2.4.
Ter zake van het strafrechtelijk onderzoek is door de FIOD een proces-verbaal opgemaakt (dossiernummer [nummer] ), waarin onder meer de bevindingen ten tijde van de accijnscontroles en de verklaringen van belanghebbende zijn opgenomen.
2.5.
Belanghebbende heeft een ‘Voornemen’ en een ‘Mededeling’ betreffende het opleggen van een naheffingsaanslag accijns ontvangen waarin de inspecteur onder het kopje ‘Motivatie’ respectievelijk ‘Reden’ verwezen heeft naar de controles op 29 en 30 mei 2013 en de verklaringen van belanghebbende in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. In beide brieven is verder de volgende berekening vermeld:
Totaal na te heffen:
De naheffingsaanslag heb ik gebaseerd op de volgende gegevens:
Product:
Sigaretten met een klein handels prijs (KHP) van € 264,62 per 1.000 stuks.
Periode:
01-07-2013 t/m 31-07-2013.
Maatstaf:
per 1.000 stuks.
Hoeveelheid:
9.600.200 stuks.
Berekening:
-Kleinhandelsprijs
: 1.680.200/1.000 x € 264,62 =
€ 444.614,52
-Accijns vast percentage
: 2,36% van € 444.614,52 =
€ 10.492,90
-Accijns vast bedrag
: 1.680.200/ 1.000 x € 169,86 =
€ 285.398,77
Totaal afgerond:
€ 295.891,00
Berekening:
-Kleinhandelsprijs
: 7.920.000/ 1.000 x € 264,62 =
€ 2.095.790,40
-Accijns vast percentage
: 2,36% van € 2,095.790,40 =
€ 49.460,65
-Accijns vast bedrag
: 7.920.000/ 1.000 x € 169,86 =
€ 1.345.291,20
Totaal afgerond:
€ 1.394.751,00
Totaal verschuldigd is
€ 1.690.642,00
2.6.
Op de naheffingsaanslag is als tijdvak ‘01-07-2013 / 31-07-2013’ vermeld. De verschuldigde belasting bedraagt € 1.690.642 en de verschuldigde belastingrente is vastgesteld op € 181.556.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigd dienen te worden in verband met de vermelding van een onjuist tijdvak op de naheffingsaanslag. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is tevens in geschil of belanghebbende onveraccijnsde sigaretten voor handen heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben, als bedoeld in artikel 51 van de WA. Indien de laatstgenoemde vraag bevestigend wordt beantwoord, is ten slotte in geschil of de naheffingsaanslag gezien de vrijspraak in de strafrechtelijke zaak in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, van de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot het naheffingstijdvak
4.1.
De Hoge Raad heeft op 20 december 1978, ECLI:NL:HR:1978:AX2808, geoordeeld dat het tijdvak van heffing op het aanslagbiljet een essentieel onderdeel is en dat, daarvan uitgaande, niet kan worden toegestaan dat belasting die verschuldigd is voor feiten gelegen buiten dat tijdvak, in de naheffingsaanslag worden begrepen. In datzelfde arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit slechts anders is indien de op het aanslagbiljet voorkomende vermelding van het tijdvak van heffing op een duidelijke, ook voor de belastingplichtige kenbare, vergissing berust.
4.2.
De inspecteur heeft ter zitting erkend dat het op de naheffingsaanslag vermelde tijdvak 1 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 onjuist is. Vervolgens heeft de inspecteur gesteld dat de onjuiste vermelding van het tijdvak op het aanslagbiljet op een vergissing berustte. Naar zijn mening was het voor belanghebbende direct kenbaar dat de vermelding van het tijdvak onjuist was. De inspecteur heeft dit standpunt onderbouwd door te verwijzen naar zijn brieven waarin de data 29 en 30 mei 2013 zijn genoemd (zie 2.5). Daarnaast heeft de inspecteur gesteld dat in de bezwaarfase steeds gesproken is over de accijnscontroles zodat bij belanghebbende geen misverstand kon bestaan op welke belastbare feiten de naheffingsaanslag zag. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur tevens verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:102 (hierna: het arrest van 26 januari 2018).
4.3.
Belanghebbende heeft betwist dat de onjuistheid van het tijdvak op de naheffingsaanslag hem direct duidelijk was, dan wel duidelijk had moeten zijn.
4.4.
De rechtbank leidt voor dit geval uit het arrest van de Hoge Raad genoemd in 4.1 af dat de naheffingsaanslag enkel in stand kan blijven indien sprake is van de door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering op de hoofdregel. Naar het oordeel van de rechtbank doet de betreffende uitzondering zich hier niet voor. Het tijdvak zoals vermeld op een aanslag duidt op het moment waarop belastbare feiten zich hebben voorgedaan en het tijdvak waarbinnen die belastbare feiten vallen. Het door de inspecteur voor de onderhavige heffing in aanmerking genomen tijdvak heeft belanghebbende niet uit enige andere passage kunnen afleiden dan uit de vermelde ‘
Periode’onder het kopje ‘
Totaal na te heffen’in de brieven en onder het kopje ‘
Tijdvak’op het aanslagbiljet, alwaar steeds de periode 01-07-2013 t/m 31-07-2013 is vermeld. Alsdan kan niet gesproken worden van een voor belanghebbende kenbare vergissing als bedoeld in het onder 4.1 genoemde arrest van de Hoge Raad. Het enkel in de brieven noemen van feitelijkheden die tot heffing kunnen leiden maar in een andere tijdsperiode plaatsvinden is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
4.5.
Het beroep van de inspecteur op het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2018 kan hem niet baten. In dat geval ging het immers om de heffing van BPM, een belasting die wordt geheven over individualiseerbare (aan de hand van kenteken dan wel VIN-nummers) personenauto’s. In het onderhavige geval gaat het echter om de heffing over niet-individualiseerbare sigaretten. Het verschil in belang van het tijdvak in deze verschillende heffingen, in het licht van de beantwoording van de vraag wanneer zich welke belastbare feiten hebben voorgedaan, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval uit het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2018 niet kan worden afgeleid dat ook in het onderhavige geval sprake is van een kenbare vergissing.
4.6.
De rechtbank volgt de inspecteur dus niet in zijn betoog dat sprake is van een kenbare vergissing. De conclusie is dan dat de naheffingsaanslag niet aan de door de wet gestelde eisen voldoet en moet worden vernietigd. In dat geval moet ook de belastingrentebeschikking worden vernietigd. De rechtbank komt niet toe aan de beantwoording van de overige in geschil zijnde vragen.
Conclusie
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). De vergoeding voor de proceskosten moet worden uitbetaald aan de gemachtigde van belanghebbende aangezien hiertoe een verzoek is gedaan overeenkomstig artikel 8:75, tweede lid, van de Awb.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.278 en bepaalt dat dit bedrag wordt betaald aan de gemachtigde van belanghebbende;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2019 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. drs. J.H. Bogert, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.