ECLI:NL:RBZWB:2019:398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
BRE 18_6105 (Tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 januari 2019, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiseres, werkzaam als verpleegkundige, heeft zich ziekgemeld na zwangerschapsgerelateerde klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het UWV heeft echter geoordeeld dat eiseres niet meer arbeidsongeschikt is als gevolg van haar zwangerschap of bevalling, wat heeft geleid tot de beëindiging van haar uitkering. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de klachten van eiseres niet meer in verband zouden staan met haar zwangerschap of bevalling. De rechtbank verwijst naar de richtlijn 'Zwangerschap en bevalling als oorzaak voor ongeschiktheid voor haar arbeid', die een aantal criteria stelt voor de beoordeling van dergelijke gevallen. De rechtbank concludeert dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit en biedt het UWV de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde zijn.

De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om binnen vier weken het motiveringsgebrek te herstellen. Indien het UWV hiervan geen gebruik maakt, dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Eiseres zal vervolgens de gelegenheid krijgen om te reageren op de herstelpoging van het UWV. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/6105 ZW

tussenuitspraak van 22 januari 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.H.G. in de Braekt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 31 juli 2018 (bestreden besluit) over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig de echtgenoot van eiseres. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als verpleegkundige op de afdeling Neonatologie van het Jeroen Bosch ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch voor 36 uur per week. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten. Op 24 november 2016 is zij bevallen van een dochter. Aan eiseres is van 18 oktober 2016 tot 7 februari 2017 een uitkering verleend op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo).
Vervolgens heeft eiseres zich per 7 februari 2017 ziekgemeld. Daarop is aan haar per diezelfde datum een Zw-uitkering toegekend.
Bij besluit van 17 mei 2018 (primair besluit) heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 24 september 2017 nog wel arbeidsongeschikt is, maar niet ten gevolge van haar zwangerschap of bevalling. De uitbetaling van de ziektewetuitkering is naar aanleiding van dit besluit beëindigd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang van het geschil
In geschil is de vraag of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eisers niet meer arbeidsongeschikt is als gevolg van haar zwangerschap of bevalling per 24 november 2017.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de Zw).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Zw heeft de vrouwelijke verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de Zw heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering op grond van de Wazo is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken en wordt dit ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als verpleegkundige voor 36 uur per week als ‘haar arbeid’ in de zin van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts in opleiding, geaccordeerd door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op de hoorzitting. Hij rapporteert dat gelet op de dossiergegevens en de hoorzitting, in samenhang met de richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak voor ongeschiktheid voor haar arbeid’, de beoordeling van de primaire arts kan worden onderschreven. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b onderkend dat eiseres meer dan een jaar na de bevalling nog steeds last heeft van pijn in het bekken. Hoewel er een rechtstreekse relatie is tussen zwangerschap en fysiologische processen in het bekken, zijn zeer lang na de bevalling aanhoudende pijnklachten geen rechtstreeks gevolg meer van zwangerschap of bevalling. Daarnaast leiden de bijkomende urologische problemen niet tot een beperkte belastbaarheid vanwege de beschikbaarheid van urineopvangmateriaal.
5.2
Eiseres voert hiertegen aan dat onvoldoende is onderbouwd dat haar klachten geen rechtstreeks gevolg meer zijn van zwangerschap of bevalling door uitsluitend erop te wijzen dat er sinds de bevalling een jaar is verstreken. Daarbij verwijst zij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:927).
Eiseres heeft het beroep aangevuld met een advies van verzekeringsarts dr. L.J.M. Bollen van Medisch Advies Groep van 7 november 2018. Zij onderschrijft dat in algemene zin inderdaad kan worden aangenomen dat vrouwen een jaar na een bevalling hersteld zijn van hormonale veranderingen. Zij wijst er echter ook op dat uit medische gegevens van de behandelend sector blijkt dat dit bij eiseres niet het geval is. Eiseres geeft namelijk nog steeds borstvoeding en dit houdt het herstel van de hormonale status tegen. Als gevolg daarvan is bij eiseres sprake van amenorroe (het nog steeds niet menstrueren) en atrofie aan de binnenzijde van het baarmoederslijmvlies. Het voortduren van deze klachten heeft vervolgens geleid tot mentale overbelasting waardoor eiseres nu wordt behandeld door de GGz. Geconcludeerd wordt daarom dat bij eiseres sprake is van een aaneenschakeling van klachten die wel degelijk verband houden met de zwangerschap, bevalling en de postpartumperiode. Bij dit advies is geput uit brieven van de behandelend uroloog, bekkenfysiotherapeute, gynaecoloog, huisarts en GZ-psycholoog van eiseres, die als bijlagen bij het advies zijn gevoegd.
In reactie daarop heeft het UWV een aanvullende medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 21 november 2018 overgelegd. Het UWV stelt dat het advies van Bollen geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. Volgens het UWV veroorzaakt het uitblijvende herstel van de hormonale toestand gelet op de gegevens van de gynaecoloog enkel de vaginale klachten, terwijl deze klachten de belastbaarheid niet beperken. Een relatie met de bekkenpijnklachten kan niet worden gelegd. Daarnaast is, gelet op de gegevens van de psycholoog, bedrijfsarts en huisarts, geen sprake geweest van een zware of gecompliceerde bevalling en zijn de psychische klachten pas op een later moment ontstaan, zodat die klachten evenmin verband houden met de zwangerschap of bevalling.
5.3
De rechtbank overweegt dat de werkwijze en de criteria die dienen te worden gehanteerd door de verzekeringsarts bij het beoordelen van de vraag of de ongeschiktheid van een vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap of bevalling, worden voorgeschreven door de richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak voor ongeschiktheid voor haar arbeid’ (hierna: de richtlijn). De richtlijn kent een zestal niet limitatieve categorieën van oorzaken voor mogelijke arbeidsongeschiktheid. Als sprake is van categorie I wordt een causaal verband tussen de zwangerschap of bevalling en de arbeidsongeschiktheid zonder meer aangenomen. Als sprake is van categorie II tot en met VI dient een nadere toets plaats te vinden aan de hand van een viertal algemene criteria. De rechtbank verwijst hierbij naar de punten 3.1.1 en 3.1.2 van de richtlijn. De algemene criteria luiden:
1. Is de klacht, stoornis of beperking ontstaan tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
2. Heeft de klacht, stoornis of beperking een relatie met (direct) bij de zwangerschap/bevalling betrokken organen en/of de hormonale veranderingen als gevolg van de zwangerschap/bevalling?
3. Maakt het tijdstip van optreden van de klacht, stoornis of beperking in relatie tot de duur van de zwangerschap/kraamperiode het verband tussen klacht en zwangerschap/bevalling aannemelijk(er)?
4. Is de klacht, stoornis of beperking verergerd tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
De stappen voor de oordeelsvorming worden onder 3.1.3. beschreven. Als na stap 4 nog twijfel bestaat, is het mogelijk om als ‘voordeel van de twijfel’ alsnog een causaal verband aan te nemen aan de hand van de volgende criteria:
1. Beoordeel of de klachten in overwegende mate het gevolg zijn van de zwangerschap/bevalling. Is het antwoord hierop ja, dan is de beoordeling afgerond.
2. Indien niet 1, beoordeel dan of de klachten in overwegende mate het gevolg zijn van (een) andere oorz(a)ak(en). Is het antwoorder hierop ja, dan is de beoordeling afgerond. De arbeidsongeschiktheid is dan dus niet aan te merken als gevolg van zwangerschap of bevalling.
3. Indien geoordeeld wordt dat de klachten niet doorslaggevend onder 1 noch onder 2 vallen, dan wordt als voordeel van de twijfel aangenomen dat er een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid en de zwangerschap.
5.4
De rechtbank stelt vast dat ‘pijn in de bekkenregio’ onder 4.1.1. van de richtlijn als voorbeeld bij categorie II wordt genoemd. Hieruit concludeert de rechtbank dat in het geval van eiseres niet zonder meer duidelijk is of er een causaal verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid en de zwangerschap of bevalling en dient naar het oordeel van de rechtbank een beoordeling aan de hand van de algemene criteria plaats te vinden. De artsen van het UWV hebben een dergelijke beoordeling aan de hand van de richtlijn echter nagelaten en hebben het op algemene uitgangspunten gebaseerde standpunt ingenomen dat een jaar na de bevalling geen sprake meer kan zijn van een verband tussen de bekkenklachten en de zwangerschap of bevalling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5.5
Eiseres heeft de rechtbank ter zitting verzocht om zelf in de zaak te voorzien door vast te stellen dat het UWV als voordeel van de twijfel een causaal verband had moeten aannemen tussen haar arbeidsongeschiktheid en haar zwangerschap of bevalling. Daarbij heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 april 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:3119. In die zaak speelde echter specifieke omstandigheden die in het geval van eiseres niet spelen, te weten dat er al een relatief lange periode was verstreken tussen de uitspraak en de datum in geding en het feit dat er al een tweede zwangerschap en bevalling had plaatsgevonden. In het geval van eiseres is het nog wel mogelijk om aanvullende medische informatie in te winnen en/of een nader medisch onderzoek te doen. Zo is ter zitting gebleken dat eiseres inmiddels enige tijd in behandeling is bij een revalidatiearts. Bovendien is een beoordeling aan de hand van de richtlijn door een arts aangewezen, nu de rechtbank zelf geen medische deskundigheid bezit. Het is aan de rechtbank de beoordeling van de verzekeringsarts volgens het stappenplan te toetsen. Dat kan pas als een dergelijke beoordeling door het UVW is gemaakt. Het ontbreken van deze beoordeling levert een motiveringsgebrek op in het bestreden besluit.
6.
Conclusie
6.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om de motivering van het bestreden besluit te verbeteren met inachtneming van deze tussenuitspraak. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6.2
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
6.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.