Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen de Fiscale Eenheid [A] B.V., [B] B.V. C.S. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, waarbij de inspecteur vergrijpboeten heeft opgelegd op grond van de artikelen 10a en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende grove schuld kan worden verweten, omdat zij niet tijdig de verschuldigde omzetbelasting heeft voldaan en niet heeft voldaan aan haar informatieverplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de boetes door de inspecteur reeds was gematigd, maar dat de opgelegde boetes terecht waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat de boetes betrekking hadden op verschillende normschendingen. De rechtbank heeft de berekening van de belastingrente bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.