In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een verzuimboete. De belanghebbende, die sinds 11 december 2014 als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven, heeft op 14 maart 2017 gebruik gemaakt van de weg in Nederland met een auto met een buitenlands kenteken, zonder de verschuldigde mrb te betalen. De inspecteur legde daarop een naheffingsaanslag op, berekend over de periode van 13 april 2015 tot en met 13 maart 2017. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet in staat was gebleken tegenbewijs te leveren dat hij de auto niet in Nederland ter beschikking had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de naheffingsaanslag, maar gegrond voor de boete, die werd verminderd van 100% naar 50% van het belastingbedrag, omdat de redelijke termijn voor berechtiging was overschreden. De rechtbank veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.024 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.