3.1De [eiseres] vordert om bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dat vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de standplaats te ontruimen en te verlaten en ter vrije beschikking van de [eiseres] te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijven en tot een in goede justitie te bepalen maximum. Voor het geval dat [gedaagden] niet vrijwillig aan deze veroordeling voldoen vordert de [eiseres] dat zij hoofdelijk worden veroordeeld om de daartoe door de [eiseres] gemaakte kosten te voldoen. Tevens vordert de [eiseres] de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, waaronder nakosten.
3.2.1Samengevat legt de [eiseres] aan haar vordering tot ontruiming van de standplaats het volgende ten grondslag.
3.2.2In de relatie met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is sprake van verhuur van een standplaats in de zin van artikel 7:236 BW. Op grond van het bepaalde in artikel 7:231 lid 2 BW kan zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden op de grond dat door gedragingen in/op het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet de openbare orde is verstoord en de standplaats vervolgens op basis van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. Die situatie doet zich hier voor. De standplaats is rechtmatig door de burgemeester gesloten wegens handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet en de [eiseres] heeft de huurovereen-komst tijdig, dat wil zeggen voor het einde van de termijn van sluiting, buitengerechtelijk ontbonden. Dat het besluit van 26 oktober 2018 nog niet onherroepelijk is staat aan ontbinding niet in de weg. De aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestelde redelijke termijn van ontruiming is verstreken. Zij bevinden zich thans zonder recht of titel op het eigendom van de [eiseres] . Een spoedige ontruiming ligt daarom in de rede.
3.2.3In het geval dat de huurovereenkomst niet op voormelde grond zou kunnen worden ontbonden, dan is ontbinding daarvan gerechtvaardigd op de grond dat sprake is van een (ernstige) tekortkoming door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nakoming van (de algemene voorwaarden van) die overeenkomst en zij zich tegenover de [eiseres] niet hebben gedragen zoals van een goed huurder mag worden verwacht. Daarnaast brengt hun handelen het risico van verloedering van de wijk en verminderde verhuurbaarheid van omliggende woningen c.q. standplaatsen met zich en kan het kweken van hennep stankoverlast met zich brengen. Bovendien hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehandeld in strijd met de overeen-gekomen bestemming van het gehuurde, te weten het plaatsen van een woonwagen om daar te wonen. Op de standplaats was een professionele hennepkwekerij aanwezig en een ruimte die was ingericht voor een tweede kwekerij. Dit duidt op bedrijvigheid. Aannemelijk is dat in een bodemprocedure een vordering tot ontbinding gerechtvaardigd wordt geoordeeld. De [eiseres] wenst niet langer bloot te staan aan het risico dat strafbare feiten en overlast/ hinder zich opnieuw voordoen, terwijl er een aanzienlijke wachtlijst bestaat van kandidaten die een standplaats aan de Altenaweg willen huren.
3.2.4Ten aanzien van de gebruiksovereenkomst met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] geldt dat die rechtsgeldig is ontbonden wegens strijdigheid met het in die overeenkomst bepaalde. Het is niet toegestaan om in het gebruikte licht ontvlambare en/of licht brandbare stoffen voorhanden te hebben. Een hennepkwekerij brengt wezenlijke (brand)risico’s met zich mee, gelet op de stroomtoevoer en het verwarmen en belichten van de planten. Bovendien was sprake van een professionele constructie die direct (brand)gevaar veroorzaakte. Daarnaast is het bedrijfsmatig exploiteren van een professionele hennepkwekerij in strijd met het verbod om op de standplaats enige vorm van bedrijvigheid uit te oefenen.
3.2.5Om die redenen verzoekt de [eiseres] om thans, vooruitlopend op het oordeel in een bodemprocedure, de vordering tot ontruiming van de standplaats toe te wijzen.
3.3.1[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en concluderen primair tot afwijzing van de vordering. Daartoe stellen zij dat geen sprake is van een rechtmatige ontbinding van de huurovereenkomst, althans dat de gevorderde ontruiming disproportioneel is. In het geval dat de vordering wordt toegewezen verzoeken zij om te bepalen dat de ontruimingstermijn wordt gekoppeld aan een onherroepelijke bestuursrechtelijke beslissing dan wel het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter onderbouwing van hun standpunt voeren zij kort gezegd het volgende aan.
3.3.2De [eiseres] baseert haar vordering op wettelijke bepalingen die niet voor deze situatie zijn bedoeld. Artikel 13b van de Opiumwet is bedoeld om illegale verkooppunten te sluiten en niet om henneptelers uit hun woning te zetten.
3.3.3[gedaagde sub 2] is in deze kwestie nooit verdachte geweest en de strafzaak tegen
[gedaagde sub 1] is geseponeerd omdat er niet genoeg wettig en overtuigend bewijs was. Dat beiden niet zijn vervolgd is logisch aangezien de kwekerij niet door hen is opgezet en zij van de aanwezigheid daarvan ook geen weet hadden. Anders dan de [eiseres] stelt hebben zij zich niet schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Voor de gedragingen van derden kunnen zij niet verantwoordelijk worden gehouden.
3.3.4Daarnaast geldt dat bestuursrechtelijk nog niet onherroepelijk is komen vast te staan dat de burgemeester op goede gronden tot sluiting van de standplaats is overgegaan. De kans is groot dat de rechtbank dit besluit zal gaan vernietigen.
3.3.5Deze kwestie leent zich niet voor een vordering tot ontruiming in kort geding. Aangezien de [eiseres] niet hard kan maken dat zij de Opiumwet hebben overtreden en er gerede twijfel is of de sluiting en ontbinding stand zullen houden, voert het te ver om nu de vordering toe te wijzen.
3.3.6Volstrekt onduidelijk is verder welke vermeende tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst ontbinding zou rechtvaardigen. De [eiseres] houdt hen ten onrechte verantwoordelijk voor de gedragingen van hun zoon [gedaagde sub 3] . Die is niet inwonend maar bewoont met toestemming van de [eiseres] een tweede woonwagen op de standplaats. Zijn gedragingen worden door de [eiseres] aangevoerd om de huurovereenkomst te ontbinden maar er is een reële kans dat de bodemrechter daar niet mee instemt. Indien komt vast te staan dat zij niet tekort zijn geschoten in de nakoming kan er geen sprake zijn van een rechtmatige ontbinding en dient de ontruiming te worden afgewezen.
3.3.7Ontruiming is ook disproportioneel wegens de gevolgen die dit voor hen heeft. Hun belangen wegen zwaarder dan die van de [eiseres] . Zij beschikken niet over vervangende woonruimte en hebben geen idee waar zij naar toe zouden moeten gaan. [gedaagde sub 1] is ziek en kan zowel fysiek als mentaal een verhuizing niet aan. Een ontruiming zou ook betekenen dat zij tegen hoge kosten hun woonwagen moeten verplaatsen. Maar omdat zij die kosten niet kunnen dragen zouden zij de eigendom van hun wagen moeten opgeven. In beide gevallen worden zij geconfronteerd met een aanzienlijke schade. Huurders van “gewone” woningen die worden ontruimd lijden dergelijke schade niet. Het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet leidt daarom tot ongelijkheid en willekeur. Van de [eiseres] had bovendien ook een actievere rol mogen worden verwacht door hen in contact te brengen met de geëigende instanties, maar zij was niet bereid om met hen in gesprek te gaan, aldus [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] .
3.4.1[gedaagde sub 3] concludeert eveneens tot afwijzing van de tegen hem ingestelde vordering, althans om bij toewijzing daarvan, de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.2Hij voert aan dat de hennepkwekerij is aangetroffen in een losstaande schuur die niet behoort tot de in de gebruiksovereenkomst genoemde strook grond. Naar de letter van de overeenkomst kan dan ook niet worden gesteld dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de gebruiksovereenkomst. Hij heeft op de strook grond geen bedrijvigheid/bedrijf uitgeoefend. Evenmin heeft hij in de berging licht ontvlambare stoffen en dergelijke opgeslagen. De [eiseres] laat na aan te [gedaagden] welke stoffen zij bedoelt.
3.4.3Ook voor hem geldt dat een ontruiming disproportioneel is. De kosten voor het verplaatsen van de woonwagen bedragen € 87.262,78. Hij heeft de financiële middelen niet om dit te betalen. Bovendien is er geen andere locatie waar de woonwagen kan worden geplaatst. Dit betekent dat hij bij ontruiming schade lijdt ter grootte van de verkoopwaarde van de woonwagen van € 35.000,00. Daarnaast zijn er persoonlijke omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden. Bij ontruiming komen ook zijn zwangere vrouw en vierjarige zoon op straat te staan. Het risico bestaat dat zijn zoon, die bij Kentalis in
St.-Michielsgestel wordt behandeld in verband met ontwikkelings- en communicatie-problemen, dit traject niet kan afmaken en daardoor een ontwikkelingsachterstand niet meer kan inlopen. Meegewogen dient verder dat hij mantelzorger is van zijn vader en hij ook de zorg heeft voor zijn opa die aan de Altenaweg woont.
3.4.4Een gedwongen ontruiming leidt bovendien tot dubbele bestraffing. Naast de strafrechtelijke afdoening werd hij geconfronteerd met de bestuursrechtelijke sluiting waardoor hij maanden niet in de woning kon en een civielrechtelijke opzegging van de gebruiksovereenkomst, waardoor hij uiteindelijk € 35.000,00 aan schade lijdt. Feitelijk wordt hij meerdere keren gestraft voor hetzelfde feit, hetgeen in strijd is met de uitgangspunten van ons rechtssysteem. Hij verwijst naar de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake het alcoholslotprogramma.