4.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.[geïntimeerde] heeft bij schriftelijke huurovereenkomst van 29 januari 2011 de woning aan de [perceel] te [plaats] (hierna: de woning) verhuurd aan [appellante]. De ingangsdatum van de huurovereenkomst was 1 februari 2011. De woning behoort in eigendom toe aan [echtgenoot van geintimeerde]. [appellante] is gehuwd met [echtgenoot van apellante] die van rechtswege medehuurder is.
4.1.2.In de garage, direct gelegen achter de woning, is door de politie op 13 september 2011 een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In verband hiermee is bij besluit van de burgemeester van de gemeente Roermond d.d. 22 december 2011 aan [appellante] de last opgelegd om de garage bij de woning te sluiten en gesloten te houden voor de periode van één jaar.
4.1.3.Op 17 december 2013 is er via “meld misdaad anoniem” een melding gedaan over het feit dat er een laboratorium ter vervaardiging van XTC of GHB aanwezig zou zijn op het adres [perceel] te [plaats]. Op 18 december 2013 is de politie binnengetreden in de woning. Volgens het daarvan opgemaakte rapport d.d. 23 december 2013 is in het schuurtje een diepvries aangetroffen welke bij het openen sterk bleek te ruiken naar amfetamine. Verder werden in het schuurtje diverse jerrycans aangetroffen met als vermoedelijke inhoud mierenzuur, methanol, zwavelzuur, formamide en gootsteenontstopper. Naast deze aangetroffen goederen werden ook goederen aangetroffen voor de bereiding en/of verdeling van verdovende middelen zoals plastic teiltjes, maatbekers, een pollepel met residu, grote metalen ketel, koelbox riekend naar amfetamine, een transparante bak met residu, trechters, glazen vaas, plastic emmer met residu en een sealapparaat met residu. In de kleedkamer op de eerste verdieping werd een glazen bol aangetroffen voor de bereiding van synthetische drugs en in de woning een doos met cafeïne anhydrous. In de kelder werden tenslotte twee gasmaskers aangetroffen welke een residu bleken te bevatten van amfetamine.
4.1.4.Bij besluit van 18 februari 2014 van de burgemeester van Roermond is de woning alsmede de daarachter gelegen schuur met ingang van 25 februari 2014 om 10.00 uur voor de duur van drie maanden gesloten.
Dit besluit is als volgt gemotiveerd:
“Vanwege de ernstige inbreuk op de openbare orde en gezien de hoeveelheid aangetroffen middelen waarmee doorgaans verboden middelen als bedoeld op lijst 1 van de Opiumwet worden geproduceerd, alsmede de historie van het pand, maak ik gebruik van de aan mij door de wetgever toegekende bevoegdheid de verkoop, aflevering of verstrekking in en vanuit woningen te (doen) stoppen. Door de tijdelijk sluiting van drie maanden kan bewerkstelligd worden dat de verkoop, aflevering of verstrekking wordt beëindigd en het perceel ook zichtbaar wordt onttrokken aan het illegale criminele circuit (…).”
4.1.5.Bij brief van 24 februari 2014 hebben [echtgenoot van geintimeerde] en [geïntimeerde] de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW met ingang van 25 februari 2014 te 10.00 uur.
4.1.6.Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg afdeling bestuursrecht d.d. 2 april 2014 is het voormelde besluit van de burgemeester van 18 februari 2014 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het tegen dat besluit ingediende bezwaar. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat uit de gedingstukken niet blijkt dat amfetamine in de woning en de schuur is aangetroffen zodat – naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter – de burgemeester niet bevoegd was tot sluiting van de woning en de schuur op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan.
4.1.7.De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft op 21 februari 2014 laten weten dat [appellante] niet verder vervolgd zal worden.
[appellante] heeft bij akte van 29 april 2014 een vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken d.d. 14 april 2014 overgelegd waarin is vermeld dat [echtgenoot van apellante] is vrijgesproken van het ten laste gelegde vervaardigen, bereiden of verwerken van amfetamine en is veroordeeld ter zake van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
4.1.8.[geïntimeerde] vorderde, samen met [echtgenoot van geintimeerde], in eerste aanleg bij wege van voorlopige voorzieningen in kort geding:
[appellante] en [echtgenoot van apellante] hoofdelijk te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis het gehuurde, namelijk de woning aan de [perceel] te [plaats], met al de zijne en het zijne te ontruimen, te verlaten en onder afgifte aan [echtgenoot van geintimeerde] en [geïntimeerde] van de sleutels en al hetgeen daartoe verder behoort, ter vrije en algehele beschikking van [echtgenoot van geintimeerde] en [geïntimeerde] te stellen met machtiging van [echtgenoot van geintimeerde] en [geïntimeerde] om die ontruiming zo nodig zelf te doen bewerkstellingen, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie en op kosten van [appellante] en [echtgenoot van apellante];
[appellante] en [echtgenoot van apellante] hoofdelijk te veroordelen, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, in de kosten van dit geding.
Aan hun vordering hebben zij primair ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst op basis van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk is ontbonden en dat [appellante] en [echtgenoot van apellante] gehouden zijn het gehuurde te ontruimen. Subsidiair hebben zij in eerste aanleg aangevoerd dat [appellante] en [echtgenoot van apellante] toerekenbaar zijn tekort geschoten in de verplichtingen uit de huurovereenkomst.
[appellante] vorderde in voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval de ontruiming zou worden toegewezen, de toekenning van een schadevergoeding van € 5.799,- op grond van ongerechtvaardigde verrijking, dit in verband met de door haar bekostigde uitgaven voor verbouwing van de woning.
4.1.9.De voorzieningenrechter heeft bij vonnis waarvan beroep in conventie:
- [echtgenoot van geintimeerde] niet ontvankelijk verklaard;
- [appellante] en [echtgenoot van apellante] veroordeeld om binnen drie dagen nadat de woning weer mag
worden betreden met al de zijne en al het zijne te ontruimen, te verlaten en onder afgifte
van de sleutels en al hetgeen daartoe verder behoort, ter vrije en algehele beschikking van
[geïntimeerde] te stellen;
- [appellante] en [echtgenoot van apellante] hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
4.1.10.[appellante] kan zich met het vonnis van de voorzieningenrechter niet verenigen is in hoger beroep gekomen.