ECLI:NL:RBZWB:2019:234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
BRE 18_3457
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestreden besluit inzake huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 met zelfvoorziening door de rechtbank

Op 11 januari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. van 't Laar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 20 april 2018, waarin het college haar recht op huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) had afgewezen. Tijdens de zitting op 30 november 2018, waar meerdere zaken gelijktijdig werden behandeld, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij ook een cliëntondersteuner aanwezig was. Het college werd vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Aarts en mr. E.P.C. van der Bom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht had op een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning, maar dat het college in zijn besluit niet voldoende had onderbouwd hoeveel uren ondersteuning zij daadwerkelijk nodig had. De rechtbank oordeelde dat de indicatie niet alleen op resultaatgebieden moest worden gebaseerd, maar ook op het aantal uren zorg dat rechtmatig was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waarbij zij zelf heeft voorzien in de indicatie van 5,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week voor onbepaalde tijd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor wat betreft de verschuldigdheid van de eigen bijdrage. Eiseres had verzocht om restitutie van de eigen bijdrage, maar de rechtbank oordeelde dat het college niet verplicht was deze te restitueren, aangezien eiseres al eerder gebruik had gemaakt van een maatwerkvoorziening waarvoor een eigen bijdrage was opgelegd. De rechtbank heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 768,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/3457 WMO

uitspraak van 11 januari 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A. van ‘t Laar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 april 2018 (bestreden besluit) van het college over het recht op huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met de zaken met zaaknummers BRE 18/3469 WMO, BRE 18/3479 WMO en BRE 18/3480 WMO plaatsgevonden in Breda op 30 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam cliëntondersteuner] (cliëntondersteuner). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.H.J. Aarts en mr. E.P.C. van der Bom.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres had op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning voor de resultaatsgebieden een “schoon en leefbaar huis” en “schone, draagbare kleding”. Eiseres ontving haar zorg in de vorm van zorg in natura. Zij heeft op 30 januari 2017 verzocht om uitbreiding van de ondersteuning.
Bij besluit van 6 april 2017 (primair besluit I) heeft het college eiseres de maatwerkvoorziening ‘huishoudelijke ondersteuning plus’ toegekend met ingang van 27 maart 2017.
Eiseres heeft tegen primair besluit I bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 december 2017 (primair besluit II) heeft het college eiseres de maatwerkvoorziening ‘huishoudelijke ondersteuning extra’ toegekend met ingang van 1 januari 2018.
Bij besluit van 16 februari 2018 (primair besluit III) heeft het college eiseres de maatwerkvoorziening ‘huishoudelijke ondersteuning extra’ toegekend per 1 januari 2018 voor onbepaalde tijd.
In het bij dit besluit bijgevoegde leveringsplan zijn de aard en frequentie van de te verrichten werkzaamheden opgenomen.
Eiseres heeft eveneens bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten II en III.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Nadat eiseres beroep had ingesteld heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 een oordeel gegeven over het indiceren in resultaatgebieden (ECLI:NL:CRVB:2018:3241).
Bij brief van 30 oktober 2018 heeft de rechtbank het college verzocht om een reactie op deze uitspraak van de CRvB.
Bij brief van 15 november 2018 heeft het college een gewijzigd standpunt ingenomen en een voorstel aan eiseres gedaan om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen gedurende 5,5 uur per week voor de duur van een jaar. Eiseres is met dit voorstel niet akkoord gegaan.
2.
Standpunt van het college.
Het college had, kort samengevat, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres met toekenning van de maatwerkvoorziening ‘huishoudelijke ondersteuning extra’ voldoende gecompenseerd was in haar beperkingen. Volgens het college was op concrete wijze invulling gegeven aan het te bereiken resultaat, te weten: een schoon en leefbaar huis alsmede beschikken over schone, draagbare kleding, en was gemotiveerd hoe een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres werd geleverd. Volgens het college volgde uit rechtspraak van de CRvB niet dat resultaatgericht indiceren niet was toegestaan, dan wel dat er in uren geïndiceerd moest worden. Tijdens de beroepsprocedure heeft het college dit standpunt gewijzigd zoals in de brief van 15 november 2018 is verwoord en toegelicht. Ter zitting heeft het college hierop nog een nadere toelichting gegeven. Volgens het college zou eiseres, uitgaande van het Protocol indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging van het Centrum Indicatiestelling Zorg van april 2005 (CIZ Protocol), recht hebben op 5,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week. De duur van de indicatie heeft het college vastgesteld op een jaar omdat het college de mogelijkheid wil behouden om het beleid aan te passen. Het college zal, indien eiseres alsnog met het aanbod van 15 november 2018 akkoord gaat, een nieuw besluit nemen conform dat voorstel. Met betrekking tot de eigen bijdrage stelt het college zich op het standpunt dat er geen aanleiding is voor restitutie.
3.
De gronden van beroep.
Eiseres heeft in beroep haar in bezwaar ingenomen standpunt gehandhaafd dat huishoudelijke hulp door het college in uren moet worden geïndiceerd om zekerheid te hebben dat de beoogde resultaten daadwerkelijk worden bereikt. Eiseres heeft daarbij verwezen naar meerdere uitspraken van de CRvB en van een aantal rechtbanken. Eiseres stelt in haar aanvullend beroepsschrift van 22 november 2018 dat bij de indicatie in uren moet worden aangesloten bij de Richtlijn indicatieadvisering hulp bij het huishouden van De MO-zaak van 2011 (MO richtlijn) op grond waarvan eiseres recht zou hebben op 7 uur huishoudelijke ondersteuning per week. Verder wijst eiseres erop dat het college in de primaire besluiten ten onrechte niet de kostprijs heeft opgenomen van de toegekende voorziening. De op de hoorzitting namens het college gedane toezegging om deze omissie in het bestreden besluit te herstellen, is het college niet nagekomen. Eiseres vindt dat onzorgvuldig en stelt dat het college haar de betaalde eigen bijdrage moet restitueren. Tenslotte stelt eiseres dat zij niet akkoord kan gaan met de tijdsduur van de thans voorgestelde indicatie. Eiseres stelt dat deze voor onbepaalde tijd zou moeten gelden.
4.
Wettelijk kader.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank.
5.1.
Op de zitting is namens eiseres meegedeeld dat zij blij is met het gewijzigde standpunt van het college, maar dat het college in het recente voorstel nog niet volledig aan haar bezwaren is tegemoet gekomen. Zij wenst haar beroep te handhaven voor zover het de volgende punten betreft: de berekening van het aantal geïndiceerde uren, de tijdsduur van de indicatie en de restitutie van de betaalde eigen bijdrage.
De rechtbank zal zich bij haar oordeel tot deze punten beperken.
5.2.
De indicatie: aantal uren.
In zijn uitspraak van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241 heeft de CRvB ten aanzien van het indiceren op resultaat geoordeeld dat in het toekenningsbesluit dan wel het besluit op bezwaar, niet alleen de aard en frequentie van de te verrichten taken concreet moet worden opgenomen, maar dat ook duidelijk moet zijn op hoeveel uren zorg recht bestaat. Het college heeft - naar het oordeel van de rechtbank terecht - erkend dat de besluitvorming niet aan deze eisen voldoet.
Nu het aantal uren niet is geïndiceerd, is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal de primaire besluiten om dezelfde reden herroepen en ziet in de genoemde uitspraak van de CRvB aanleiding om wat het aantal uren betreft zelf in de zaak te voorzien.
De laatste voor de inwerkingtreding van de Wmo 2015 gestelde indicatie van eiseres bedroeg 5 uur huishoudelijke ondersteuning per week. Eiseres bewoont alleen een seniorenwoning. Volgens bijlage 1 van het CIZ Protocol heeft eiseres recht op 1 uur ondersteuning voor licht huishoudelijk werk, 1,5 uur voor zwaar huishoudelijk werk en
1 uur voor het doen van de was. Daarbij is het college bereid eiseres 0,5 uur extra ondersteuning te geven voor zowel het lichte als het zware werk in verband met het gebruik van een rolstoel en incontinentie en nog 0,5 uur extra bij het doen van de was in verband met incontinentie. Verder biedt het college 0,5 uur ondersteuning aan bij de regie van het huishouden. Dit komt neer op een indicatie van 5,5 uur per week.
Volgens eiseres heeft zij recht op een indicatie voor 7 uur huishoudelijke ondersteuning per week op basis van de MO richtlijn. In deze richtlijn wordt voor een alleenstaande niet langer onderscheid gemaakt tussen een seniorenwoning en een eengezinswoning, maar wordt het aantal kamers bepalend geacht voor de omvang van de te verlenen hulp. Op grond van de MO richtlijn zou eiseres voor het zware huishoudelijke werk 3 uur hulp per week moeten krijgen, zodat zij op een totaal uren van 7 per week komt.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de MO richtlijn bepalend moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat, in navolging van de CRvB, bij het bepalen van de indicatie de normen van het CIZ Protocol als uitgangspunt dienen te worden genomen. De CRvB heeft er immers uitdrukkelijk voor gekozen om het CIZ Protocol te volgen en niet de MO richtlijn. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in haar voorstel het CIZ Protocol juist en ruimhartig toegepast. De rechtbank zal daarom conform het voorstel van het college beslissen dat eiseres in aanmerking komt voor 5,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week.
5.3.
De indicatie: tijdsduur.
Voor de duur van de indicatie sluit de rechtbank aan bij de duur zoals het college die in de primaire besluiten heeft bepaald. Dit betekent dat de indicatie voor onbepaalde tijd wordt toegekend. Uiteraard staat het het college in voorkomende gevallen, bijvoorbeeld na aanpassing van het gemeentelijk beleid, vrij om nieuwe besluiten te nemen in de toekomst.
5.4
Restitutie eigen bijdrage.
Eiseres wenst teruggave van de door haar betaalde eigen bijdrage. Eiseres stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2017:3358, dat de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten van de toegekende maatwerkvoorziening en de kostprijs daarvan uiterlijk in de beslissing op bezwaar moeten worden meegedeeld. Op de hoorzitting is namens het college toegezegd dat de kostprijs in de beslissing op bezwaar zou worden opgenomen, maar het college is die toezegging niet nagekomen. Ook daarna heeft het college dit gebrek niet hersteld, hoewel eiseres er in de beroepsprocedure nogmaals op gewezen heeft. De rechtbank is het met eiseres eens dat de kostprijs in het bestreden besluit had moeten worden meegedeeld en dat de handelwijze van het college in deze onzorgvuldig is geweest. Ook op grond hiervan is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende.
De achterliggende gedachte van het opnemen van de kostprijs in het besluit is dat een belanghebbende die financiële draagkracht heeft, nog kan besluiten af te zien van de maatwerkvoorziening als blijkt dat de eigen bijdrage even hoog is als de kostprijs van de maatwerkvoorziening. Niet ter discussie staat dat aan eiseres wel is meegedeeld dat een eigen bijdrage is verschuldigd. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de maximale bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning in alle gevallen gebaseerd is op 1 uur hulp per week en dat die dus niet afhankelijk is van de totale kostprijs van de toegekende voorziening.
De rechtbank overweegt dat eiseres al voor de aanvraag tot uitbreiding van de ondersteuning gebruik maakte van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning waarvoor een eigen bijdrage was opgelegd, zodat met de toekenning van ‘huishoudelijke ondersteuning extra’ in deze situatie geen wijziging is gekomen. Eiseres heeft ook daadwerkelijk gebruik gemaakt van de toegekende voorziening. Het ligt dan ook niet in de rede dat eiseres zou hebben afgezien van de maatwerkvoorziening om de reden dat zij de eigen bijdrage te hoog zou vinden.
Dit betekent dat eiseres een eigen bijdrage verschuldigd is die is gebaseerd op 1 uur hulp per week en dat het college eiseres de reeds door haar betaalde eigen bijdrage niet hoeft te restitueren.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
7. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht met de ingestelde beroepen in zaaknummers BRE 18/3469 WMO, BRE 18/3479 WMO en BRE 18/3480 WMO. De rechtbank heeft het beroep in de betreffende zaken gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld, terwijl de beroepen zijn ingediend door dezelfde gemachtigde van wie de werkzaamheden steeds nagenoeg identiek konden zijn, gezien de grondslag van de ingestelde beroepen.
De te vergoeden kosten bestaan uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1. Omdat er sprake is van vier samenhangende zaken geldt een factor van 1,5. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten aldus vast op 1,5 x € 2.048,- in alle zaken gezamenlijk. Voor de onderhavige zaak betekent dat een vergoeding van € 768,- (1/4e deel van € 3.072,-).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I, II en III;
  • bepaalt dat aan eiseres huishoudelijke ondersteuning gedurende 5,5 uur per week wordt verstrekt voor onbepaalde tijd;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven voor zover het betreft het verschuldigd zijn van een eigen bijdrage;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 768,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Wettelijk kader.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel 1.1.1.
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– maatschappelijke ondersteuning:
1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
– maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
– zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 2.1.4.
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd;
b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.
2. In de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat:
b. de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget:
1°. verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en
2°. afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
3. Het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget gaat de kostprijs niet te boven. In de verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, waaronder regels over:
a. de hoogte,
b. de wijze waarop het inkomen en vermogen bij de vaststelling worden betrokken,
c. de termijn waarbinnen de verschuldigde bijdrage moet zijn voldaan,
d. de wijze van invordering, en
e. de uitzonderingsgronden voor het verschuldigd zijn van een bijdrage.
5. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid, die betrekking heeft op het in het tweede lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.
6. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van die voor opvang, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
7. In de verordening wordt bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
Artikel 2.3.2.
4. Het college onderzoekt welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5.
3. Het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Artikel 3.1.
1. Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 2.1.4, eerste lid, onderdeel b of artikel 2.1.5 van de wet, is een bijdrage verschuldigd.
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Bergen op Zoom 2018.
Artikel 11.
1. In het besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval vastgelegd:
f. indien van toepassing: of sprake is van een eigen bijdrage.
Artikel 13.
1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt, en afhankelijk van het verzamelinkomen en vermogen van de cliënt en zijn fiscale partner.
2. De maximale eigen bijdrage per periode, zoals bedoeld in artikel 3.1, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening per periode, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het vierde lid van dit artikel een lagere bijdrage is verschuldigd.
3. De kostprijs van:
a. een maatwerkvoorziening welke wordt verstrekt in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de leverancier of aanbieder.
4. In afwijking van artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, bedraagt de maximale eigen bijdrage per periode, dan wel het totaal van de bijdragen:
a. voor cliënten met de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning niet meer dan de kostprijs voor het leveren van vier uur huishoudelijke ondersteuning per periode.