In deze zaak is de fiscale woonplaats van de erflater in 2013 aan de orde. De inspecteur van de Belastingdienst stelde dat de erflater in Nederland woonachtig was en dus binnenlandse belastingplicht had. De erfgenamen van de erflater betwistten dit en voerden aan dat de erflater in 1993 naar Kenia was geëmigreerd en daar zijn fiscale woonplaats had. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden die door beide partijen zijn aangedragen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de erflater in 2013 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De inspecteur had verzocht om interne compensatie, omdat de erflater onroerend goed in Nederland bezat. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet in zijn bewijslast was geslaagd en dat de aanslag moest worden verminderd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en stelde het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vast op € 1.190.711. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden tot een bedrag van € 1.024 en moest hij het griffierecht van € 46 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 26 april 2019 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.