ECLI:NL:RBZWB:2019:1482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
BRE-18_5724_5725_5726
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van bezwaren tegen naheffingsaanslagen kansspelbelasting en boetes

Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2009, 2010 en 2011. De belanghebbende, die in het buitenland woonde, had geen adreswijziging doorgegeven aan de Belastingdienst, waardoor de naheffingsaanslagen op het adres van zijn ouders waren verzonden. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van de aanslagen op deze wijze correct was, en dat de bezwaartermijn was aangevangen op het moment dat de aanslagen waren verzonden. De rechtbank verwierp het argument van de belanghebbende dat hij de aanslagen nooit had ontvangen en dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat de niet-ontvangst van de aanslagen voor rekening van de belanghebbende moest blijven, aangezien hij had nagelaten zijn adreswijziging door te geven. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetes werden terecht niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, in aanwezigheid van griffier P. van der Hoeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/5724 tot en met 18/5726
uitspraak van 5 april 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 15 juli 2018 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2009 ( [aanslagnummer 1] ), 2010 ( [aanslagnummer 2] ) en 2011 ( [aanslagnummer 3] ) en de daarbij opgelegde boetes.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2019 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, mr. P. Le Heux, te Amsterdam, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2.Gronden

2.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j van de AWR). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
2.2.
Met dagtekening 12 januari 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd over gewonnen prijzen en verkregen resultaten door deelname aan buitenlandse kansspelen.
Op 31 januari 2011 heeft de inspecteur een reactie ontvangen van belanghebbende.
Met dagtekening 26 januari 2011, ontvangen bij Belastingdienst Toeslagen op 2 februari 2011, deelt belanghebbende mede dat hij zijn toeslagen wil stopzetten, omdat hij per 1 februari woonachtig zal zijn in het buitenland, en dat een eventuele bevestiging verstuurd kan worden naar het adres van zijn ouders (hierna: de ouders).
Met dagtekening 30 augustus 2011 is aan belanghebbende, op het adres van zijn ouders, wederom een vragenbrief gestuurd.
Met dagtekening 13 oktober 2011 is aan belanghebbende, op het adres van zijn ouders, aangekondigd dat de naheffingsaanslagen zullen worden opgelegd.
Met dagtekening 28 oktober 2011 zijn de naheffingsaanslagen moet boetes opgelegd. Deze zijn verstuurd naar het adres van de ouders.
2.3.
Belanghebbende heeft op enig moment (eind 2017, begin 2018) getracht zijn paspoort te verlengen bij de Nederlandse ambassade in [plaats] . Dat is hem geweigerd omdat hij nog belastingschulden had. Op 18 januari 2018 bleek dat het ging om kansspelbelastingschulden. Nadat vervolgens op 2 februari 2018 een kopie van het dossier aan de gemachtigde van belanghebbende is gestuurd, heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 11 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
2.4.
Volgens belanghebbende is de bezwaartermijn gaan lopen op 2 februari 2018, omdat de naheffingsaanslagen nooit eerder zijn ontvangen. De inspecteur stelt dat door toezending van de naheffingsaanslag aan het adres van de ouders de naheffingsaanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. De rechtbank is het met de inspecteur eens en is van oordeel dat de bezwaartermijn is aangevangen op 29 oktober 2011. De rechtbank motiveert dit als volgt.
2.4.1.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking geschiedt door toezending aan belanghebbende. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, het op een andere geschikte wijze geschiedt.
2.4.2.
Toen de inspecteur de naheffingsaanslagen wilde opleggen, was belanghebbende inmiddels verhuisd naar het buitenland. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende een adreswijziging heeft doorgegeven aan de Belastingdienst of dat hij bij de uitschrijving uit de basisregistratie persoonsgegevens een adres in het buitenland heeft opgegeven. In aanmerking genomen dat belanghebbende wel het adres van zijn ouders heeft opgegeven bij Belastingdienst Toeslagen, is door toezending van de naheffingsaanslagen aan dit adres sprake van ‘op een andere geschikte wijze’ als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid van de Awb.
Het betoog van belanghebbende dat de opgave van het adres van de ouders alleen was gedaan voor de bevestiging van de stopzetting van de toeslagen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat oordeel is namelijk niet gegrond op het eerste lid van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, in welk geval inderdaad relevant zou zijn of belanghebbende bedoeld had het adres van de ouders als algemeen correspondentieadres op te geven. Het oordeel is gebaseerd op het tweede lid. In dat kader gaat het erom dat of de gekozen wijze ‘geschikt’ is, en dat is hier het geval gelet op de omstandigheid dat het adres van de ouders is opgegeven aan de Belastingdienst als postadres voor een ander geval.
Het betoog ter zitting dat bekendmaking had moeten gebeuren door publicatie in de Staatscourant, volgt de rechtbank niet. Een dergelijke publicatie kan inderdaad een bekendmaking ‘op een andere geschikte wijze’ zijn, maar die wijze van bekendmaking is geen verplichting.
2.5.
Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
2.6.
Belanghebbende beroept zich voor dat geval op een verschoonbare termijnoverschrijding omdat hij de naheffingsaanslagen niet heeft ontvangen. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de ouders belanghebbende niet binnen de bezwaartermijn op de hoogte hebben gesteld van de naheffingsaanslagen, is de rechtbank van oordeel dat de niet-ontvangst van de naheffingsaanslagen voor rekening van belanghebbende moet blijven. De hoofdoorzaak van de niet-ontvangst en daarmee het niet-tijdig indienen van het bezwaarschrift, is namelijk dat belanghebbende geen adreswijziging heeft doorgegeven aan de Belastingdienst. Onder omstandigheden hoeft dat niet voor risico van een belanghebbende te komen (vgl. rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 maart 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1727), maar hier mocht van belanghebbende verwacht worden dat hij een adreswijziging zou doorgeven. Door de vragenbrief van de inspecteur kort voor belanghebbendes vertrek naar het buitenland, had belanghebbende kunnen weten dat er mogelijk nog verdere correspondentie zou komen. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om voor een juist correspondentieadres te zorgen. Evenmin kan worden gezegd dat de inspecteur hier onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door geen navraag bij de ouders te doen naar het adres van de zoon. De omstandigheid dat de ontvanger dat later wel heeft gedaan, maakt dat niet anders.
2.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen voor zover het gaat om de boetebeschikkingen. Weliswaar geldt met betrekking tot de boeten een ander – voor belanghebbende lichter – bewijskader dan met betrekking tot de aanslagen (vgl. HR 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0550), maar de rechtbank is hiervóór niet uitgegaan van feiten en omstandigheden in afwijking van dan die welke door belanghebbende zijn gesteld. Wel is de rechtbank op basis van de feiten en omstandigheden van dit geval tot een ander oordeel gekomen dan belanghebbende voorstaat, maar dat betreft een juridische waardering (van de feiten).
2.8.
De inspecteur heeft de bezwaren dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard. De rechtbank komt dan niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
2.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 5 april 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van P. van der Hoeven, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.