ECLI:NL:RBZWB:2019:1426

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
BRE - 17 _ 5021 tm 17_5021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboeten na ontdekking XTC-laboratorium

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2019 uitspraak gedaan over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij opgelegde vergrijpboeten aan de belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van in beslag genomen financiële documenten tijdens een politieonderzoek naar een XTC-laboratorium in de woning van de belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om de stellingen van de inspecteur te weerleggen. De rechtbank vond de opgelegde boeten passend, maar matigde deze vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De belanghebbende had gesteld dat de in beslag genomen documenten vals waren en dat de handtekeningen niet van hem waren, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende inkomsten uit overige werkzaamheden had genoten die niet in de aangiften waren verantwoord. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, maar verminderde de boeten tot € 5.790 voor 2008 en € 6.262 voor 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/5021 tot en met 17/5025
uitspraak van 2 april 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd en bij gelijktijdig vastgestelde beschikkingen vergrijpboeten opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht:
Zaaknr.
Aanslagnr.
Belasting(jaar)
Box 1-inkomen /
bijdrage-inkomen
Belasting /
Bijdrage
Boete
Heffingsrente
17/5021
H.87
IB/PVV 2008
€ 49.200
€ 15.647
€ 7.238
€ 2.158
17/5022
W.87.4
ZVW 2008
€ 31.231
€ 1.592
-
€ 237
17/5023
H.97
IB/PVV 2009
€ 49.200
€ 15.656
€ 7.828
€ 1.590
17/5024
W.97.4
ZVW 2009
€ 32.369
€ 1.553
-
€ 157
17/5025
H.07
IB/PVV 2010
€ 4.393.888
€ 2.274.398
€ 190.386
1.2.
De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan op 6 januari 2014 en 3 december 2015 en heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 17 november 2016 gegrond verklaard en de zaken naar de inspecteur teruggewezen om belanghebbende alsnog te horen.
1.3.
De inspecteur heeft bij één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 juni 2017, na het horen, de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 juli 2017, ontvangen bij de rechtbank op 13 juli 2017, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 46.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 november 2018 te Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.
1.7.
Na de zitting van 27 november 2018 heeft de enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank. Voor het geval van verwijzing hebben partijen op voornoemde zitting er reeds mee ingestemd dat een nadere mondelinge door de meervoudige kamer niet nodig is. Partijen zijn schriftelijk ingelicht over de verwijzing. In deze brief heeft de rechtbank een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij nadere brieven zijn partijen geïnformeerd over verdere verlenging van de uitspraaktermijn.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting van de enkelvoudige kamer staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende woonde in de jaren 2008 tot en met 2013 aan [adres 1] in [plaats 2] . Op dat adres bevindt zich een woning, een loods, een aantal paardenstallen en een rijbak.
2.2.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 en 2009 aangifte IB/PVV gedaan. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 zijn vastgesteld conform de door belanghebbende ingediende aangiften. Voor het jaar 2010 heeft belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, geen aangifte IB/PVV ingediend. Belanghebbende is niet aangemaand om de aangifte IB/PVV 2010 alsnog in te dienen.
2.3.
De politie heeft, na een melding van rookontwikkeling, op 6 februari 2013 op het adres van belanghebbende een werkend XTC-laboratorium aangetroffen. De politie heeft tijdens het doorzoeken van de woning diverse (financiële) administratieve bescheiden in beslag genomen.
2.4.
Belanghebbende is op 6, 13 en 14 februari 2013 en op 12, 13 en 29 maart 2013 als verdachte door de politie verhoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgesteld (bijlagen 10, 11 en 13 tot en met 17 bij het verweerschrift).
2.5.
De inspecteur heeft op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegevens opgevraagd bij de Officier van Justitie. Namens de inspecteur is met behulp van die gegevens en met gegevens van de Belastingdienst zelf de materiële belastingschuld van belanghebbende over onder meer de jaren 2008 tot en met 2010 berekend. De bevindingen inzake het onderzoek naar de materiële belastingschuld zijn vastgelegd in het rapport van 12 mei 2013 (hierna: het rapport).
2.6.
In het rapport staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“3.1 In beslag genomen goederen en bescheiden
Aangetroffen goederen en bescheiden met betrekking tot [belanghebbende] op het adres [adres 1] :
  • Twee Western Union Gold cards nummers [# 1] en [# 2] ;
  • Afschrift Postbank met storting van 200.000, storter en valuta onbekend (kopie);
  • Overschrijving GWK van € 50.000 naar Servië (kopie);
  • KBC factuur met daarop een te betalen vergoeding voor kluishuur, safenummer: [# 3] periode 2010-2012 (kopie);
  • KBC overzicht interesten en kosten 2010 (kopie);
  • Huurcontract en huurfacturen 2011 en 2012 gericht aan: [persoon 1] door
[A BV] (kopie);
  • Huurovereenkomst tussen [A BV] en [belanghebbende] , voor het pand aan [adres 1] (kopie);
  • Driemaal 'Bill of Lading' van [A SA] naar de haven van Antwerpen. Waarde van de transporten $ 46.000, $ 44.500 en $ 45.100 alle in 2010 (kopieën);
  • Blanco CMR / vrachtbrieven van: [B BV] , [adres 2] , [postcode] [plaats 3] (kopie);
  • Print contactinformatie [A SA] waarvan [belanghebbende] blijkbaar de Salesmanager Oost Europa is (kopie);
  • (…);
  • (…);
  • Brief van een veterinaire inspectie in of vanwege Bosnië Herzegovina, uitgevoerd op 14-12-2011 (kopie); Een schrijven van een Medische Dienst uit Bosnië inzake [persoon 2] (kopie);
  • 'Stortingsbewijzen' of anderszins schrijven van ABS Banka (2x) en UNA Banka (1x) en Sparkasse (1x) (kopieën);
  • GWK Travelex overschrijvingen van [belanghebbende] naar Bosnië, twee originelen en twee vermoedelijk vervalste. Transactienummers zijn gelijk maar de bedragen met de factor 1000 verminderd (kopieën);
  • Overschrijving van geld, € 3.000, naar [belanghebbende] van Bosnië via Western Union + aantekening ' [persoon 3] , [plaats 2] Holland' (kopie);
  • (…)
  • Zeven buitenlandse / Bosnische facturen en betalingsbewijzen (dat is in ieder geval het vermoeden) van aanzienlijke bedragen (kopieën)
  • (…).
3.1.1
Buitenlandse bescheiden
De bescheiden in de buitenlandse taal zijn inmiddels vertaald en in een pdf-bestand raadpleegbaar gemaakt. Daaruit blijkt:

Contante stortingen in het buitenland door belastingplichtige van in totaal
€ 4.290.000;
  • Dat er sprake is van meerdere ondernemingen waar belastingplichtige voor werkt of waarvan hij (mede) eigenaar is;
  • Dat er brieven van-veterinaire organisaties die goedkeuring voor vleestransporten geven bij belastingplichtige in bezit zijn die niet aan hem zijn geadresseerd.
3.2
Inhoud afgelegde verklaringen
(…)
[belanghebbende]
[belanghebbende] heeft verklaard dat;
  • Hij het pand nu huurt van [persoon 4] maar voordien via [persoon 1] uit [plaats 4] ;
  • Hij een im- exportbed[r]ijf in vlees runt genaamd [C BV] , samen met [persoon 5] die vanuit Bosnië werkt. Hij heeft dit bedrijf al sinds 1995;
  • De onderneming is gevestigd in [plaats 5] , Bosnië;
  • Hij hiermee € 2.000 of € 2.200 bruto per maand verdient;
  • Hij niet precies weet hoe dit bedrag uitbetaald wordt;
  • Hij 6 of 7.000 euro op zijn ING rekening heeft staan;
  • Hij € 2.000 huur en € 800 GWL maand betaalt;
  • Hij met de paardenhandel tussen de € 1.500 en € 2.500 per maand verdient;
  • Hij 6 of 7 jaar op dit adres woont;
  • Hij tussen de 600 a 1.000 per maand netto overhoudt om van te leven;
  • Hij geen vermogen in binnen - of buitenland heeft;
  • Hij loodsen verhuurt aan ene [persoon 6] voor 250 per bank per maand en 500
contant per week;
(…)
(Bron PV PL204M 2013026934-11)
Tweede verhoor:
[belanghebbende] heeft verklaard dat:
  • Hij paardenspullen opkoopt, opknapt en weer verkoopt;
  • Hij soms€ 100.000 of € 200.000 per maand verdiend als hij weer iemand heeft opgelicht met zijn handel in vlees;
  • Hij al anderhalf jaar geleden met het Bosnische vleesbedrijf is opgehouden destijds verdiende hij € 0,75 per kilo. Er werd gehandeld tussen de 10 en 40 ton (frequentie onbekend);
  • Van dat bedrijf werd geen administratie bijgehouden;
  • (…).
(Bron PV PL204M 2013026934-97)
Belastingplichtige heeft ook verklaard dat hij geld in de grond verborgen zou hebben.
(Bron: PV PL204M 2013026934-99)
Derde verhoor:
[belanghebbende] heeft verklaard dat:
(…)

De eerder genoemde 100 á 200.000 euro niet per maand is maar eens in de zoveel tijd, verdiend werd met de BMK oplichting en dat het geld alweer op is;
(…)

4.Berekening genoten inkomen 2008-2012

(…)

[belanghebbende] heeft verklaard dat hij gemiddeld € 2.100 per maand verdiend heeft bij de buitenlandse onderneming [C BV] . Het is niet bekend of er in Bosnië over deze verdiensten reeds belasting is betaald, maar gezien de verklaring van [belanghebbende] dat er bij dat bedrijf geen administratie wordt gevoerd, is dat te betwijfelen. Ook de hoogte van de verdiensten is dus per definitie de minimale positie.
Daarnaast verdiende [belanghebbende] met de handel in paarden gemiddeld zo'n € 2.000 per maand. Dat geeft een totaal inkomen per maand van € 4.100. Per jaar dus € 49.200.
Als daar de kosten van huur (€ 2.000 per maand) en kosten onderhoud paarden (geschat op € 175 per maand per paard x 6 paarden) € 12.600 in totaal dus € 36.600 van af gaan houden we een netto besteedbaar bedrag over van € 12.600. Rekening houdend met kosten van levensonderhoud er dergelijke komen we met deze berekening dicht in de buurt van de door belastingplichtige aangegeven netto te besteden bedrag van tussen de € 600 en € 1.000 per maand.
Inkomsten vleeshandel
Er is een drietal Vrachtbrieven aangetroffen op het woonadres van belastingplichtige met gegevens van geïmporteerde vleesproducten ter waarde van: $ 46.000, $ 44.500 en $ 45.100 = $ 135.600 = € 100.888.
(…)
Het is onbekend wat er met deze vleesproducten is gebeurd maar aangezien de transporten afkomstig zijn van [A SA] uit Paraguay (een zoekactie op internet naar bovengenoemde onderneming in Paraguay geen resultaat heeft opgeleverd) en aangezien [belanghebbende] Salesmanager is van deze onderneming, getuige een afgedrukte contactpagina van [A SA] , nemen wij het standpunt in dat [belanghebbende] het vlees heeft geïmporteerd voor verder vervoer naar Bosnië Herzegovina zoals de vrachtbrieven aangeven. De verdiensten van deze transacties liggen op minimaal de inkoopprijs, berekend op € 100.888.
Inkomsten transportbedrijf BAJA:
Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat belastingplichtige een transportonderneming drijft genaamd [D BV] , er 35 werknemers werkzaam zijn, de jaarwinst 3,5 miljoen euro bedraagt, er 20 vrachtwagens in de onderneming aanwezig zijn, 24 uur per dag is geopend en zich bezighoudt met vrije uitvoer.
In 2010 wordt er in totaal € 3.500.000 contant gestort. Een kopie stortingsbewijs is aanwezig.
Onderneming [E BV]
Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] voor 50% eigenaar is van de onderneming ' [E BV] '. De andere helft van de onderneming is in handen van [persoon 2] . Aan deze onderneming wordt op 1 juli 2010 contant € 50.000 gestort door [belanghebbende] . Een kopie stortingsbewijs is ook aanwezig.
Bankrekening Raiffeisen Bank Sarajevo
Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] een rekening heeft bij deze bank en dat daar op 5 juli 2010 een bedrag van € 500.000 op heeft gestort, omschrijving 'partner microkrediet'. Een kopie van dit stortingsbewijs is ook aanwezig. Waarbij opvalt dat de gestempelde datum 1 juli is en later handmatig is veranderd in 5 juli.
Douane Bosnië en Herzegovina
Uit een brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat de Douane van Bosnië Herzegovina een bedrag van € 200.000 in beslag heeft genomen. Dit bedrag is afkomstig van [belanghebbende] . Men vermoedt dat het geld van misdaad afkomstig is en mogelijk zou toebehoren aan de Rabobank Utrecht dan wel een 'fabriek van medische middelen' in Polen. Opvallend is dat ook deze brief op 1 juli 2010 is gedateerd.
Stortingsbewijs Raiffeisen Bank
Uit een stortingsbewijs en brief aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] een bedrag van € 20.000 contant heeft gestort met de omschrijving 'België 080110'. In de brief wordt melding gemaakt dat dit bedrag moet worden betaald voor de levering van niet nader genoemde 'witgoederen' door ene [persoon 7] .
Onderneming [F BV]
In een verklaring die is aangetroffen in de woning van belastingplichtige blijkt dat [belanghebbende] manager is van de onderneming ' [F BV] '. Hij is vertegenwoordiger voor deze firma voor 'verwerking en distributie van vlees in Zuid Amerika'. Verklaring is gedateerd 1 juli 2010. Ook is een stortingsbewijs van € 20.000 door belastingplichtige namens deze onderneming in verband met betaling van 'een termijn in Amerika’. Ook .het stortingsbewijs is gedateerd op 1 juli 2010.
(…)”
In dit rapport staat eveneens vermeld dat voor de jaren 2008 en 2009 navorderingsaanslagen met een vergrijpboete zullen worden opgelegd en dat voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag zonder een vergrijpboete zal worden opgelegd.
2.7.
De navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 zijn met dagtekening 22 mei 2013 aan belanghebbende opgelegd. Voor beide jaren is het belastbare inkomen uit werk en woning op € 49.200 vastgesteld. Gelijktijdig zijn boeten opgelegd en zijn beschikkingen heffingsrente afgegeven (zie ook 1.1).
2.8.
De inspecteur heeft voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag IB/PVV aan belanghebbende opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.393.888. Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2010 is het belastbare inkomen uit werk en woning op nihil vastgesteld. De inspecteur heeft daarna schriftelijk aan belanghebbende te kennen gegeven dat de vermindering van de definitieve aanslag op een kennelijke vergissing berust en dat daarom een navorderingsaanslag zal worden opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2010 is met dagtekening 25 januari 2014 aan belanghebbende opgelegd en gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (zie ook 1.1).

3.Geschil

3.1.
In geschil is of:
a. de onderhavige navorderingsaanslagen en rentebeschikkingen tot te hoge bedragen
zijn vastgesteld;
de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 tot navorderingsaanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van elk € 12.600, vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Navorderingsaanslagen (jaren 2008 en 2009)
4.1.
De inspecteur heeft, gelet op de eigen verklaring van belanghebbende, voor beide jaren de omvang van de inkomsten bepaald op € 49.200, bestaande uit inkomsten uit paardenhandel van € 24.000 (12 maal € 2.000) en inkomsten uit de handel uit vlees via [C BV] van € 25.200 (12 maal € 2.100). Die inkomsten heeft de inspecteur als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. Belanghebbende bestrijdt de omvang van deze inkomsten niet. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn verklaringen dat hij in die jaren ook kosten heeft gemaakt van in totaal € 36.600 per jaar. Volgens belanghebbende bestaan deze kosten jaarlijks uit de huur van € 24.000 en het onderhoud van de paarden van € 12.600. Alsdan dient het belastbare inkomen uit werk en woning voor zowel het jaar 2008 als het jaar 2009 op € 12.600 te worden vastgesteld.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de paardenhandel en de handel in vlees. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd aangezien hij geen bewijsmiddelen in het geding heeft gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat hij kosten heeft gemaakt die dienen te worden toegerekend aan de onderhavige jaren. De enkele verklaring dat voor de jaren 2008 en 2009 kosten zijn gemaakt, acht de rechtbank onvoldoende. De inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2008 en 2009 terecht op € 49.200 vastgesteld. De navorderingsaanslagen IB/PVV over de betreffende jaren zijn niet tot te hoge bedragen vastgesteld.
4.3.
Het voorgaande geldt dienovereenkomstig voor de navorderingsaanslagen Zvw over de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende heeft voor het overige geen gronden aangevoerd met betrekking tot de hoogte van het bijdrage-inkomen dat is begrepen in de navorderingsaanslagen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze niet tot te hoge bedragen vastgesteld.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2010
4.4.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangetroffen documenten in de woning van belanghebbende (zie 2.6 waarin onderdeel 4.3 van het rapport is opgenomen) de volgende bedragen als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt:
Omschrijving
Bedrag
Invoer vlees, 24.300 kg omgerekend USD naar Euro’s
31.387,01
Invoer vlees, 23.300 kg omgerekend USD naar Euro’s
33.405,90
Invoer vlees, 46.000 kg omgerekend USD naar Euro’s
36.095,42
Contante storting door belanghebbende / Firma [D BV]
3.500.000,00
Contante storting door belanghebbende bij [E BV]
50.000,00
Inbeslagname contanten van belanghebbende door Douane Bosnië
200.000,00
Contante storting door belanghebbende bij Raiffeisen Bank Sarajevo
500.000,00
Contante storting door belanghebbende bij Raiffeisen Bank
20.000,00
Bewijs van contante storting door belanghebbende inzake ‘ [F BV] ’
20.000,00
Contant geld ontvangen bij Western Union
3.000,00
Totaal
4.393.888,33
Als gevolg daarvan heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2010 op € 4.393.888 vastgesteld.
4.5.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase gesteld dat de documenten die in zijn huis zijn aangetroffen vals zijn en dat de betreffende documenten werden gebruikt om mensen op te lichten. Belanghebbende heeft vervolgens in beroep gesteld dat de handtekening bij zijn naam op de aangetroffen documenten niet zijn handtekening is. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft belanghebbende ter zitting een afschrift van zijn identiteitsbewijs overgelegd waarop zijn handtekening is afgebeeld. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat het adres van Raiffeisen Bank dat op de aangetroffen documenten staat vermeld niet klopt. Belanghebbende heeft verder gesteld dat uit geen één document van een Kamer van Koophandel of iets dergelijks blijkt dat hij de daadwerkelijke eigenaar is van enig bedrijf in het buitenland.
4.6.
Op de inspecteur rust de bewijslast dat de navorderingsaanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank overweegt als volgt.
4.6.1.
Vast staat dat in belanghebbendes woning verscheidene documenten, waaronder ook stortingsbewijzen, in een buitenlandse taal zijn aangetroffen. Die documenten zijn tijdens het politieonderzoek naar het Nederlands vertaald. Op zowel de documenten als op de stortingsbewijzen (bijlage 26 bij het verweerschrift) staat de naam ‘ [belanghebbende] ’. Uit de processen-verbaal van het verhoor door de politie blijkt dat belanghebbende heeft verklaard dat hij vanaf 1995 een im- en exportbedrijf in vlees had, genaamd [C BV] , dat het bedrijf in Bosnië was gevestigd en dat hij anderhalf jaar geleden [
naar de rechtbank verstaat: medio 2011] met dat bedrijf is gestopt (P-V van 6 februari 2013, nr. PL204M 2013026934-11, p. 2 en 3, P-V van 13 februari 2013, nr. PL204M2013026934-97, p. 2 en 3, zie ook 2.6). Op grond van de eigen verklaringen van belanghebbende tijdens zijn verhoor door de politie en de aangetroffen documenten, in onderling verband bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in het jaar 2010 in vlees heeft gehandeld via hiervoor genoemd im- en exportbedrijf. Het door belanghebbende geschetste scenario dat hij de betreffende documenten heeft gebruikt voor oplichting wordt door de rechtbank niet geloofwaardig geacht en om die reden verworpen. Belanghebbende heeft van zijn ondernemingsactiviteiten geen administratie bijgehouden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet alle door hem in 2010 genoten inkomsten heeft verantwoord in zijn aangifte. Vervolgens is aan de orde de vraag tot welke bedragen de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat te weinig inkomen is aangegeven. De inspecteur verwijst daartoe naar het in 4.4 hiervoor genoemde overzicht van opbrengsten en stortingen, dat is gebaseerd op de bij belanghebbende aangetroffen bescheiden.
4.6.2.
Nu de betreffende documenten in belanghebbendes woning zijn aangetroffen en de naam van belanghebbende bevatten, had het op de weg van belanghebbende gelegen om informatie te verschaffen over voornoemde (trans)acties in het buitenland. Uit het hoorverslag (bijlage 62 bij het verweerschrift) blijkt, hetgeen niet door belanghebbende is bestreden, dat belanghebbende heeft verklaard bij banken in het buitenland navraag te gaan doen of de betreffende rekeningnummers wel hebben bestaan. Belanghebbende heeft ter zitting van de enkelvoudige kamer bij monde van zijn advocaat verklaard dat een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Het vermoeden dat de bestreden transacties hebben plaatsgevonden is derhalve niet ontkracht. Met de enkele blote stelling van belanghebbende dat de documenten vals zijn omdat de daarop geplaatste handtekeningen niet van hem zijn, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank het betoog van de inspecteur onvoldoende betwist. De verwijzing ter zitting door belanghebbende naar de handtekening op zijn identiteitsbewijs baat hem niet, omdat dit document is opgemaakt in 2014 en de aangetroffen documenten betrekking hebben op het jaar 2010. Ook de stelling dat aan de verklaringen geen bewijskracht toekomt, omdat het adres van de Raiffeisen Bank niet klopt, wordt verworpen, nu dat niet is onderbouwd en ook overigens niet kan worden uitgesloten dat het adres – gelet op het tijdsverloop tussen de datum van opmaak van de documenten in 2010 en de verklaringen ter zitting in 2018 – is gewijzigd. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft hij de gemotiveerde stellingen van de inspecteur niet weerlegd. Met de inspecteur acht de rechtbank ook aannemelijk dat de bedragen op de stortingsbewijzen, waarop belanghebbende als betaler wordt aangemerkt, belanghebbende ten goede zijn gekomen.
4.6.3.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de in 4.4 opgesomde bedragen van in totaal (afgerond) € 4.393.888 terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende gerekend. De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.
Heffingsrente
4.7.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de bepalingen inzake de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
Vergrijpboeten over de jaren 2008 en 2009
4.8.
In artikel 67e, eerste lid, van de AWR is bepaald dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete (te weten: het bedrag van de navordering).
4.9.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 een vergrijpboete van 50% over het bedrag van de navorderingsaanslag opgelegd (zie 1.1). In het rapport wordt belanghebbende verweten dat hij niet het juiste inkomen heeft aangegeven. Belanghebbende heeft immers verklaard dat hij in die jaren een buitenlandse onderneming in vleesproducten heeft gedreven en daarnaast ook heeft gehandeld in paarden en paardenattributen. De handel in vlees is aantoonbaar gebleken uit de in beslag genomen documenten op het woonadres van belanghebbende. Belanghebbende moet dan ook op de hoogte zijn geweest van de toepasselijke administratieve en fiscale verantwoordelijkheden die daarbij horen. Belanghebbende heeft de inkomsten uit vleeshandel en paardenhandel willens en wetens niet in de aangiften verantwoord, aldus nog steeds de inspecteur.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende inkomsten uit overige werkzaamheden heeft genoten en dat hij deze inkomsten bewust niet in zijn aangiften heeft opgenomen. In beginsel zijn dan boeten van 50% op zijn plaats. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er omstandigheden zijn op basis waarvan lagere boeten passend en geboden zijn.
4.11.
Belanghebbende heeft ter zitting van de enkelvoudige kamer een uitkeringsspecificatie overgelegd en aangevoerd dat hij momenteel slechts een AOW-uitkering geniet en dat de uitkeringsinstantie ook een uitgebreide vermogenstoets heeft uitgevoerd.
4.12.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:685) overwogen dat indien de beslissing van een bestuursorgaan over de hoogte van een boete aan het oordeel van de rechter wordt onderworpen, de rechter dan zijn oordeel dienaangaande dient te vormen met inachtneming van de te zijnen overstaan aannemelijk geworden omstandigheden waarin de belanghebbende op dat moment verkeert, waaronder diens draagkracht.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor het belastingjaar 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur terecht het belastbare inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld op € 4.393.888. Het grootste deel van dat bedrag heeft betrekking op contante bedragen die in het buitenland door belanghebbende op bankrekening(en) zijn gestort. Belanghebbende heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met [persoon 5] een bankrekening in Zwitserland heeft gehad, maar daarmee niet meer zoveel wordt gedaan (P-V van 6 februari 2013, nr. PL204M 2013026934-11, p. 3). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende de meest gerede partij is om informatie te verschaffen over zijn vermogen in het buitenland. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt hoe hij aan die bedragen is gekomen en wat er vervolgens met die bedragen is gebeurd na het afstorten daarvan. Daar komt bij dat opsporingsambtenaren in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 13 februari 2013, nr.
PL204M 2013026934-99 (zie ook 2.6) hebben vastgelegd dat belanghebbende heeft verklaard dat hij geld in de grond verborgen hield. Het betoog dat belanghebbendes inkomen en vermogen uitsluitend bestaat uit de AOW-uitkering acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Dit alles tezamen genomen ziet de rechtbank geen aanleiding om de opgelegde boeten te matigen, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de onderhavige bestreden belastingschulden. De rechtbank acht de opgelegde boeten voor de jaren 2008 en 2009 van respectievelijk € 7.238 en € 7.828 passend en geboden.
Redelijke termijn
4.14.
De rechtbank constateert ambtshalve dat de redelijke termijn is overschreden. Belanghebbende kon in mei 2013 (zie 2.5 en 2.6) in redelijkheid menen dat hij beboet zou worden. De rechtbank doet uitspraak op 2 april 2019. Tussen de aankondiging van de boeten en voornoemde datum van uitspraak van de rechtbank is een periode van meer dan 5 jaren verstreken. In het arrest van 22 april 2005 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AO9006) beslist dat een redelijke termijn in beginsel 24 maanden is (voor bezwaar- en beroepsfase), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De terugwijzing (zie 1.2) is een omstandigheid die niet voor rekening komt van belanghebbende. De redelijke termijn is dus met meer dan twee jaren overschreden (‘undue delay’). Dit geeft aanleiding tot matiging van de boeten met 20%. De boeten opgelegd bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 en navorderingsaanslag IB/PVV 2009 dienen als gevolg van de matiging te worden vastgesteld op € 5.790 respectievelijk € 6.262.
4.15.
De ambtshalve vermindering van de boeten maakt niet dat de beroepen gegrond zijn en leidt evenmin ertoe dat belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten en het griffierecht (zie Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053).
4.16.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover het de boeten betreft en handhaaft deze voor het overige;
  • vermindert de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 opgelegde boete tot € 5.790
  • vermindert de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 opgelegde boete tot € 6.262.
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2019 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.