ECLI:NL:RBZWB:2018:7407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
337777_E25072018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Louwerse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toereikende volmacht voor vestigen vruchtgebruik en overeenkomen verlengingsbepaling

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 25 juli 2018 een vonnis uitgesproken in een geschil over de vestiging van vruchtgebruik. De eiseres, een vereniging die zich inzet voor het behoud van architectonisch belangrijke gebouwen, had in 1988 een pand in vruchtgebruik gegeven aan een groep notarissen. De overeenkomst bevatte een verlengingsbepaling die de notarissen het recht gaf om het vruchtgebruik met dertig jaar te verlengen. De eiseres betwistte de geldigheid van deze verlengingsbepaling, stellende dat de volmacht die aan de vertegenwoordiger was gegeven, beperkt was tot de initiële vestiging van het vruchtgebruik en niet tot de verlenging. De rechtbank oordeelde dat de oorspronkelijke vruchtgebruikers er op mochten vertrouwen dat de vertegenwoordiger de bevoegdheid had om de verlengingsbepaling overeen te komen. De rechtbank concludeerde dat de verlengingsbepaling niet in strijd was met de wet en dat de eiseres gebonden was aan deze bepaling. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van de notarissen werden toegewezen, inclusief de verplichting voor de eiseres om mee te werken aan de vestiging van het nieuwe vruchtgebruik.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/337777 / HA ZA 17-748
Vonnis van 25 juli 2018
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[eiseres in conventie],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.M. Hielkema te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde in conventie 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in conventie 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in conventie 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
4. de maatschap
[gedaagde in conventie 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gedaagden in het incident,
advocaat mr. J. Overdijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en, in vrouwelijk meervoud, [eiseressen in conventie] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk als [gedaagde in conventie 1] , [gedaagde in conventie 2] , [gedaagde in conventie 3] en [gedaagde in conventie 4] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 februari 2018;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de akte overleggen nadere producties van [eiseressen in conventie] , met een productie;
  • de akte houdende de vordering van een voorlopige voorziening gedurende het geding ex artikel 223 Rv (provisionele vordering);
  • het proces-verbaal van de op 14 juni 2018 gehouden comparitie en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mr. A.J.F. de Jager en mr. J. Overdijk;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden, zowel in het incident als in de hoofdzaak.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conventie] is een vereniging die zich inzet voor het behoud van architectonisch of historisch belangrijke gebouwen en het interieur daarvan. Tot dat doel heeft zij in 1973 de eigendom verkregen van een pand met ondergrond en erf aan de [adres] (hierna: het pand).
2.2.
In 1988 waren [gedaagde in conventie 1] , de heer mr. [notaris 1] (hierna: [notaris 1] ), de heer mr. [notaris 2] (hierna: [notaris 2] ) en de heer mr. [notaris 3] (hierna: [notaris 3] ), allen (kandidaat)notarissen, met elkaar in onderhandeling over samenwerking in de vorm van een maatschap. Ten behoeve van de uitoefening van hun praktijk hebben zij op 26 februari 1988 een overeenkomst met [eiseres in conventie] gesloten, waarbij [eiseres in conventie] het pand voor (ongeveer) dertig jaar, tegen eenmalige betaling van NLG 300.000,00, in vruchtgebruik heeft gegeven aan de (kandidaat)notarissen.
2.3.
Bij brief van 30 maart 1988 heeft [gedaagde in conventie 1] de toenmalige directeur van [eiseres in conventie] , de heer [ naam 1] (hierna: [ naam 1] ), een conceptakte voor de vestiging van het vruchtgebruik toegezonden. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Zoals met u reeds eerder telefonisch besproken is in het ontwerp een mogelijkheid van verlenging opgenomen voor nogmaals een periode van dertig jaar. Dit houdt mede verband met het feit dat door ons aanzienlijke investeringen in het pand en haar inrichting gedaan moeten worden.”
De in de brief genoemde mogelijkheid van verlenging (hierna: de verlengingsbepaling) is opgenomen in artikel 14 van de conceptakte en luidt als volgt:
“Na verloop van de hiervoor overeengekomen periode waarvoor het vruchtgebruik is gevestigd, heeft de vruchtgebruiker, dan wel de opvolger, het recht om de vruchtgebruikperiode te verlengen met nogmaals dertig jaar. In zodanig geval zal hij uiterlijk een jaar voor de afloop van de eerste periode zulks te kennen dienen te geven aan de eigenaar. De verlenging zal dan geschieden tegen een eenmalige vergoeding van drie honderd duizend gulden (f 300.000,00) geïndexeerd op basis van het jaar negentienhonderd achtentachtig, waarbij als index zal gelden de consumentenprijzen voor de gezinsconsumptie reeks werknemersgezinnen gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.”
2.4.
Bij brief van 4 mei 1988 heeft [ naam 1] [gedaagde in conventie 1] meegedeeld dat [eiseres in conventie] akkoord is gegaan met de bij brief van 30 maart 1988 toegezonden conceptakte.
2.5.
Op 13 mei 1988 is de notariële akte tot vestiging van het vruchtgebruik van het pand gepasseerd. De akte vermeldt als vruchtgebruikers [gedaagde in conventie 1] en de praktijkvennootschappen (in oprichting) van [notaris 2] en [notaris 3] (hierna: de oorspronkelijke vruchtgebruikers), ieder voor een derde onverdeeld aandeel. De akte vermeldt verder dat [ naam 1] als lasthebber van het bestuur van [eiseres in conventie] handelt en dat hij in die hoedanigheid [eiseres in conventie] rechtsgeldig vertegenwoordigt, alsmede dat deze lastgeving blijkt uit een onderhandse akte van volmacht die na te zijn getekend aan de akte is gehecht. In artikel 14 van de akte is de tekst van artikel 14 van de conceptakte opgenomen.
2.6.
Bij een op 19 mei 1988 gedateerde brief heeft [ naam 1] [gedaagde in conventie 1] een door hem en het bestuur van [eiseres in conventie] ondertekende volmacht van 19 mei 1988 en een uittreksel van de notulen van de op 5 januari 1988 gehouden bestuursvergadering toegezonden. De volmacht vermeldt dat [eiseres in conventie] [ naam 1] last en volmacht geeft om – kort gezegd – namens [eiseres in conventie] het vruchtgebruik te vestigen ten behoeve van [gedaagde in conventie 1] en de hiervoor genoemde praktijkvennootschappen (in oprichting) van [notaris 2] en [notaris 3] voor de periode van dertig jaar tegen eenmalige betaling van NLG 300.000,00
“onder die bepalingen en bedingen als te doen gebruikelijk of wel door gemachtigde raadzaam of gewenst worden geacht”.
2.7.
[gedaagde in conventie 2] en [gedaagde in conventie 3] zijn de praktijkvennootschappen van respectievelijk mevrouw [notaris 4] (hierna: [notaris 4] ) en de heer [notaris 5] , beiden notaris. Volgens informatie uit het Kadaster d.d. 18 januari 2017 zijn [gedaagde in conventie 1] , [gedaagde in conventie 2] en [gedaagde in conventie 3] (hierna ook genoemd: de vruchtgebruikers) gerechtigd tot het vruchtgebruik van het pand, ieder voor 1/3 deel.
2.8.
Bij brief van 19 januari 2015 heeft [notaris 4] namens de vruchtgebruikers met een beroep op de verlengingsbepaling [eiseres in conventie] meegedeeld dat gebruik zal worden gemaakt van het recht op verlenging van het vruchtgebruik.
2.9.
[gedaagde in conventie 4] gebruikt het pand als notariskantoor.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres in conventie] vordert
in conventieom voor recht te verklaren dat het recht van vruchtgebruik zal eindigen op 13 mei 2018 en om [eiseressen in conventie] te veroordelen – kort gezegd – het pand te verlaten, met veroordeling van [eiseressen in conventie] in de kosten van het geding.
3.2.
In het incidentvordert [eiseres in het incident] om bij wege van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv [eiseressen in het incident ] hoofdelijk te veroordelen om met ingang van 13 mei 2018 een maandelijks bedrag van € 7.500,00 aan haar te betalen, met veroordeling in de kosten van het geding.
3.3.
In reconventievorderen [verweerders in reconventie] – samengevat – primair, veroordeling van [verweerster in reconventie] om mee te werken aan de vestiging van een nieuw vruchtgebruik voor dertig jaar, met bepaling dat bij gebreke van die medewerking het te wijzen vonnis in de plaats van de medewerking wordt gesteld, dan wel, subsidiair, voor [verweerster in reconventie] een dwangvertegenwoordiger wordt aangewezen die zorgt voor de vestiging van het vruchtgebruik. Subsidiair vorderen zij om voor recht te verklaren dat zij zich tijdig en gewettigd hebben beroepen op het optierecht, als gevolg waarvan de tweede termijn van het vruchtgebruik is geëffectueerd. Voor het geval de vordering van [verweerster in reconventie] tot ontruiming van het pand wordt toegewezen, vorderen de vruchtgebruikers dat zij voor een periode van zes maanden na een te wijzen eindvonnis door [verweerster in reconventie] worden behandeld als waren zij vruchtgebruikers dan wel vorderen [verweerders in reconventie] de termijn voor ontruiming te bepalen op zes maanden. Tot slot vorderen [verweerders in reconventie] veroordeling van [verweerster in reconventie] in de kosten van het geding.
3.4.
Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in de hoofdzaak en in het incident

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in de hoofdzaak in conventie en in reconventie en gelet op de samenhang van de vorderingen in de hoofdzaak en de vordering in het incident zal de rechtbank deze hierna gezamenlijk beoordelen.
4.2.
Dit geding gaat in zowel de hoofdzaak als het incident naar de kern genomen over twee punten van geschil. Het eerste geschilpunt betreft de gebondenheid van [eiseres in conventie] aan de verlengingsbepaling. Het tweede punt betreft de geldigheid van die bepaling. De rechtbank zal deze punten hierna afzonderlijk beoordelen.
gebondenheid aan verlengingsbepaling
4.3.
[eiseres in conventie] stelt dat zij niet gebonden is aan de verlengingsbepaling. Volgens haar was de door haar aan [ naam 1] verstrekte volmacht beperkt tot de vestiging van het vruchtgebruik voor de duur van dertig jaren en strekte die zich niet uit tot een verlenging van de termijn. [ naam 1] was daarom niet bevoegd om de verlengingsbepaling namens [eiseres in conventie] met de vruchtgebruikers overeen te komen, zo stelt [eiseres in conventie] .
4.4.
[eiseressen in conventie] betwisten dat de volmacht van [ naam 1] niet toereikend was. Zij hebben onder meer aangevoerd dat de vruchtgebruikers destijds hebben aangenomen en redelijkerwijs mochten aannemen dat [ naam 1] bevoegd was om [eiseres in conventie] destijds te vertegenwoordigen bij het overeenkomen van de verlengingsbepaling. In ieder geval heeft [eiseres in conventie] de door [ naam 1] namens [eiseres in conventie] verrichte rechtshandeling bekrachtigd, aldus [eiseressen in conventie]
4.5.
Artikel 3:61 lid 2 BW bepaalt dat indien een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep kan worden gedaan. Degene in wiens naam is gehandeld kan de bedoelde schijn wekken door een verklaring of ander actief gedrag, maar ook door het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of door een andersoortig niet-doen (HR 9 augustus 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2380). De schijn van vertegenwoordigingsbevoegd-heid kan ook berusten op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de betrokken rechtshandeling (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1119). Voor toerekening van schijn van volmachtverlening kan ook plaats zijn, ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671).
4.6.
De rechtbank oordeelt dat, indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [ naam 1] niet bevoegd was tot het overeenkomen van de verlengingsbepaling, de oorspronkelijke vruchtgebruikers er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van uit mochten gaan dat [eiseres in conventie] [ naam 1] een toereikende volmacht had gegeven voor het overeenkomen van de verlengingsbepaling. De oorspronkelijke vruchtgebruikers mochten van [eiseres in conventie] als professionele organisatie die haar bezigheid heeft met het verwerven van panden, die in dat kader vaker een vruchtgebruik had gegeven en die ermee bekend was dat over de nadere invulling van de op 26 februari 1988 gesloten overeenkomst nog werd gesproken, verwachten dat zij kennis had genomen van de inhoud van de te passeren akte, alvorens de op 19 mei 1988 gedateerde volmacht te ondertekenen. Dat geldt te meer nu [gedaagde in conventie 1] de door hem toegezonden conceptakte volgens een als productie 17 overgelegde brief van 30 januari 2015 van [eiseres in conventie] op verzoek van [ naam 1] met het oog op een op 5 april 1988 te houden vergadering van het bestuur van [eiseres in conventie] had toegezonden en [ naam 1] bij brief van 4 mei 1988 namens [eiseres in conventie] liet weten akkoord te zijn met de conceptakte. De tekst van de volmacht biedt voorts voldoende ruimte voor het overeenkomen van de verlengingsbepaling waar deze vermeldt dat [ naam 1] het vruchtgebruik mocht vestigen onder die bepalingen en bedingen die door hem raadzaam of gewenst werden geacht. Deze tekst was bovendien niet opgenomen in de overeenkomst van 26 februari 1988. Daar komt bij dat [eiseres in conventie] ook na het passeren van de akte nimmer heeft aangegeven dat [ naam 1] niet bevoegd was om de verlengingsbepaling overeen te komen.
Indien voorts al moet worden aangenomen dat, zoals [eiseres in conventie] stelt maar [eiseressen in conventie] betwisten, de notariële akte op 13 mei 1988 is gepasseerd zonder een schriftelijke volmacht van [eiseres in conventie] , dan mochten de oorspronkelijke vruchtgebruikers op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden ervan uitgaan dat [eiseres in conventie] de door [ naam 1] onbevoegd verrichte rechtshandeling met die volmacht bekrachtigde als bedoeld in artikel 3:69 lid 1 BW.
Dat [eiseres in conventie] , zoals zij stelt, in werkelijkheid geen kennis heeft genomen van de inhoud van de (concept)akte en de volmacht van 19 mei 1988 heeft ondertekend zonder een dergelijke kennisneming, komt in de verhouding tot de oorspronkelijke vruchtgebruikers voor haar risico.
4.7.
Het standpunt van [eiseres in conventie] dat zij op grond van onbevoegde vertegenwoordiging niet gebonden is aan de verlengingsbepaling faalt.
geldigheid verlengingsbepaling
4.8.
[eiseres in conventie] stelt dat de verlengingsbepaling op grond van artikel 3:40 lid 2 BW nietig is omdat deze in strijd is met artikel 3:203 lid 3 BW dat bepaalt dat het vruchtgebruik van een rechtspersoon slechts voor de duur van dertig jaren kan worden gevestigd. Met dit tijdelijke karakter strookt niet dat de rechtspersoon die voor een periode van dertig jaar het vruchtgebruik heeft, die termijn eenzijdig kan verlengen, zo stelt [eiseres in conventie] . Zij verwijst naar een advies van prof. mr. [professor 1] , bijzonder hoogleraar onroerend goed recht.
4.9.
[eiseressen in conventie] bestrijden dat de verlengingsbepaling in strijd is met artikel 3:203 lid 3 BW. Zij hebben verwezen naar een advies van prof. mr. [professor 2] , als hoogleraar rechtsgeschiedenis verbonden aan de Universiteit Leiden, over de beweegredenen van de wetgever achter de 30-jaars termijn van artikel 3:203 lid 3 BW, mede gelet op de Romeinsrechtelijke en historische context van deze bepaling.
4.10.
Artikel 3:203 lid 3 BW bepaalt dat indien de vruchtgebruiker een rechtspersoon is, het vruchtgebruik in ieder geval eindigt na verloop van dertig jaren na de dag van vestiging. Vruchtgebruik van een rechtspersoon kan, anders dan dat van een natuurlijk persoon, oneindig duren. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de wetgever het onwenselijk heeft geacht dat het zakelijk genot en de eigendom voor langere termijn worden gescheiden. De wetgever heeft geoordeeld dat daardoor het eigendomsrecht van de bloot eigenaar of diens erfgenamen te zeer zou worden uitgehold. Door het stellen van een maximale termijn aan het vruchtgebruik, heeft de wetgever beoogd deze uitholling te voorkomen.
4.11.
In afwijking van hetgeen [eiseres in conventie] in haar conclusie naar voren heeft gebracht, heeft zij zich tijdens de comparitie van partijen, evenals [eiseressen in conventie] , op het standpunt gesteld dat de verlengingsbepaling moet worden uitgelegd als een optie, dat wil zeggen als een niet door herroeping aantastbaar wilsrecht van de vruchtgebruikers om door een enkele uitoefening (aanvaarding van het in de optie besloten liggend aanbod van [eiseres in conventie] ) de beoogde overeenkomst tot vestiging van het vruchtgebruik voor een nieuwe periode van dertig jaar tot stand te brengen (zie het proces-verbaal), zodat de rechtbank uitgaat van deze betekenis van de verlengingsbepaling. Een dergelijke bepaling heeft niet als effect dat de eigenaar of diens erfgenamen worden geconfronteerd met de door de wetgever bedoelde uitholling van hun recht door een vruchtgebruik dat langer duurt dan dertig jaren. Het eerste vruchtgebruik eindigt immers overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:203 lid 3 BW, waarna, bij gebruikmaking van de optie, aansluitend een tweede vruchtgebruik voor de termijn van dertig jaren wordt gevestigd. Artikel 3:203 lid 3 beoogt niet te verbieden dat de eigenaar reeds bij voorbaat zo’n tweede vruchtgebruik kan overeenkomen. Anders dan [eiseres in conventie] betoogt, is deze verlengingsbepaling derhalve niet in strijd met artikel 3:203 lid 3 BW.
consequenties voor de vorderingen
4.12.
De vordering in de hoofdzaak in conventie dient op grond van het voorgaande te worden afgewezen. [eiseres in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in de hoofdzaak in conventie worden veroordeeld, aan de zijde van [eiseressen in conventie] begroot op € 618,00 aan griffierecht en op € 814,50 voor salaris advocaat (1,5 punt tarief II), waarbij de werkzaamheden in verband met de comparitie voor de helft aan de conventie worden toegerekend. De gevorderde nakosten en wettelijke rente zijn toewijsbaar als hierna vermeld.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres in conventie] gebonden is aan de verlengingsbepaling. Niet weersproken is dat de vruchtgebruikers tijdig van hun wilsrecht gebruik hebben gemaakt, zodat opnieuw een overeenkomst tussen hen en [eiseres in conventie] tot stand is gekomen tot vestiging van een vruchtgebruik van het pand voor de duur van dertig jaren, tegen betaling door de vruchtgebruikers van NLG 300.000,00, geïndexeerd op basis van het jaar 1988, zoals omschreven in artikel 14 van de notariële akte. Op grond van die overeenkomst is [eiseres in conventie] gehouden om mee te werken aan de vestiging van het vruchtgebruik. De vordering in de hoofdzaak in reconventie om [verweerster in reconventie] te veroordelen mee te werken aan die vestiging, is dus toewijsbaar. De vordering in de hoofdzaak in reconventie om te bepalen dat dit vonnis bij gebreke van tijdige medewerking van [verweerster in reconventie] in de plaats van die medewerking wordt gesteld is eveneens toewijsbaar nu op dit specifieke punt geen verweer is gevoerd.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerster in reconventie] in de kosten van het geding in de hoofdzaak in reconventie worden veroordeeld, aan de zijde van [verweerders in reconventie] begroot op € 814,50 voor salaris advocaat (1,5 punt tarief II), waarbij de werkzaamheden in verband met de comparitie voor de helft aan de reconventie worden toegerekend. De gevorderde nakosten en wettelijke rente zijn toewijsbaar als hierna vermeld.
4.15.
Nu in de hoofdzaak een einduitspraak is gedaan, ontbreekt het belang bij het verkrijgen van een voorlopige voorziening. De incidentele vordering dient te worden afgewezen. [eiseres in conventie] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident te worden veroordeeld, aan de zijde van [eiseressen in conventie] begroot op € 543,00 voor salaris advocaat, vermeerderd met de na te noemen nakosten.
4.16.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard voor zover dit de veroordelingen betreft, zoals door [eiseressen in conventie] gevorderd. Op dit punt is geen verweer gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofzaak in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres in conventie] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseressen in conventie] tot op heden begroot op € 618,00 aan verschotten en op € 814,50 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken tot de dag van voldoening;
in de hoofdzaak in reconventie:
5.3.
veroordeelt [verweerster in reconventie] om binnen zeven (7) dagen na de datum van dit vonnis medewerking te (doen) verlenen aan de vestiging van een hernieuwd recht van vruchtgebruik op de [adres] ten behoeve van [eiser reconventie 1] , [eiser in reconventie 2] en [eiser in reconventie 3] , voor de duur van 30 jaar, aldus eindigend op 13 mei 2048, een en ander tegen betaling van het bedrag van NLG 300.000,00, geïndexeerd op basis van het jaar 1988 – in euro –, zoals omschreven in artikel 14 van de notariële akte van 13 mei 1988, en onder dezelfde voorwaarden als omschreven in die akte, met dien verstande dat artikel 14 van de akte reeds is ingeroepen en aldus niet nogmaals wordt opgenomen;
5.4.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige medewerking door [verweerster in reconventie] als genoemd onder 5.3 van dit vonnis, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats van de medewerking c.q. wilsverklaring van [verweerster in reconventie] wordt gesteld;
5.5.
veroordeelt [verweerster in reconventie] in de kosten van het geding, aan de zijde van [verweerders in reconventie] . tot op heden begroot op € 814,50 aan salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken tot de dag van voldoening;
in het incident:
5.6.
wijst de vordering van [eiseres in het incident] af;
5.7.
veroordeelt [eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseressen in het incident ] tot heden begroot op € 453,00;
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie, en in het incident:
5.8.
veroordeelt [eiseres in conventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.9.
verklaart dit vonnis voor zover dit de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het door [eiseressen in conventie] meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018.