Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde in conventie 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 februari 2018;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de akte overleggen nadere producties van [eiseressen in conventie] , met een productie;
- de akte houdende de vordering van een voorlopige voorziening gedurende het geding ex artikel 223 Rv (provisionele vordering);
- het proces-verbaal van de op 14 juni 2018 gehouden comparitie en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mr. A.J.F. de Jager en mr. J. Overdijk;
- de conclusie van antwoord in het incident.
2.De feiten
“Zoals met u reeds eerder telefonisch besproken is in het ontwerp een mogelijkheid van verlenging opgenomen voor nogmaals een periode van dertig jaar. Dit houdt mede verband met het feit dat door ons aanzienlijke investeringen in het pand en haar inrichting gedaan moeten worden.”
“Na verloop van de hiervoor overeengekomen periode waarvoor het vruchtgebruik is gevestigd, heeft de vruchtgebruiker, dan wel de opvolger, het recht om de vruchtgebruikperiode te verlengen met nogmaals dertig jaar. In zodanig geval zal hij uiterlijk een jaar voor de afloop van de eerste periode zulks te kennen dienen te geven aan de eigenaar. De verlenging zal dan geschieden tegen een eenmalige vergoeding van drie honderd duizend gulden (f 300.000,00) geïndexeerd op basis van het jaar negentienhonderd achtentachtig, waarbij als index zal gelden de consumentenprijzen voor de gezinsconsumptie reeks werknemersgezinnen gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.”
“onder die bepalingen en bedingen als te doen gebruikelijk of wel door gemachtigde raadzaam of gewenst worden geacht”.
3.Het geschil
in conventieom voor recht te verklaren dat het recht van vruchtgebruik zal eindigen op 13 mei 2018 en om [eiseressen in conventie] te veroordelen – kort gezegd – het pand te verlaten, met veroordeling van [eiseressen in conventie] in de kosten van het geding.