In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2018 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag van € 27.486 opgelegd, samen met een verzuimboete van € 2.748 en rente van € 1.401. Belanghebbende had een factuur van € 91.000 aan een cliënt, [B], uitgereikt voor bemiddelingsdiensten bij de verkoop van aandelen in een Zwitserse onderneming. De inspecteur stelde dat deze diensten niet kwalificeerden als vrijgestelde bemiddelingsdiensten onder de Wet op de omzetbelasting 1968.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die de naheffingsaanslag en de boete gedeeltelijk had verminderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diensten die belanghebbende aan [B] heeft verleend, bestonden uit het zoeken naar geschikte kopers voor de aandelen en het leggen van contact met deze kopers, zonder dat belanghebbende een eigen belang had bij de inhoud van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat deze diensten wel degelijk onder de vrijstelling voor bemiddelingsdiensten vallen, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Wet OB en artikel 135 van de Btw-richtlijn.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag, de boete en de rentebeschikking vernietigd, en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van bemiddeling in de belastingwetgeving en de voorwaarden waaronder vrijstelling kan worden verleend.