ECLI:NL:RBZWB:2018:6929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag en verzuimboete omzetbelasting, vrijstelling bemiddelingsdiensten in aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2018 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag van € 27.486 opgelegd, samen met een verzuimboete van € 2.748 en rente van € 1.401. Belanghebbende had een factuur van € 91.000 aan een cliënt, [B], uitgereikt voor bemiddelingsdiensten bij de verkoop van aandelen in een Zwitserse onderneming. De inspecteur stelde dat deze diensten niet kwalificeerden als vrijgestelde bemiddelingsdiensten onder de Wet op de omzetbelasting 1968.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die de naheffingsaanslag en de boete gedeeltelijk had verminderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diensten die belanghebbende aan [B] heeft verleend, bestonden uit het zoeken naar geschikte kopers voor de aandelen en het leggen van contact met deze kopers, zonder dat belanghebbende een eigen belang had bij de inhoud van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat deze diensten wel degelijk onder de vrijstelling voor bemiddelingsdiensten vallen, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Wet OB en artikel 135 van de Btw-richtlijn.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag, de boete en de rentebeschikking vernietigd, en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van bemiddeling in de belastingwetgeving en de voorwaarden waaronder vrijstelling kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/1548
uitspraak van 13 december 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 27.486 ( [aanslagnummer] .F.01.4501, hierna: de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 2.748 (10%) en € 1.401 aan rente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
18 november 2016 de naheffing, de verzuimboete en de rente gedeeltelijk verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 december 2016, ontvangen door de rechtbank Gelderland op 27 december 2016, beroep ingesteld. Bij brief van 1 maart 2017 heeft rechtbank Gelderland de door belanghebbende ingediende stukken doorgestuurd aan deze rechtbank.
1.4.
Ter zake van dit beroep en het beroep van belanghebbende dat bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer BRE 17/1549 is van belanghebbende in totaal éénmaal griffierecht geheven van € 333.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De inspecteur heeft op 26 januari 2018 een aanvulling op het verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2018 te Breda.
Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
1.8.
Bij brief van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank partijen bericht dat de uitspraaktermijn met zes weken is verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
[A] is enig bestuurder van belanghebbende.
2.2.
[B] (hierna: [B] ) bezit aandelen in de in Zwitserland gevestigde onderneming [X] (hierna: de aandelen).
2.3.
Op 29 juli 2014 heeft belanghebbende een factuur aan [B] uitgereikt met een te betalen bedrag van € 91.000 (hierna: de factuur). Op de factuur staat - voor zover hier van belang - vermeld:
"Vermittlungsfee verkauf [X] € 91,000.00
(…) (…)
VAT 0% € -
Total amount € 91,000.00".
2.4.
Belanghebbende heeft het factuurbedrag niet in een aangifte omzetbelasting aangegeven en daarover geen omzetbelasting voldaan.
2.5.
Op 7 oktober 2015 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken 2010 tot en met 2014. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 11 februari 2016 (hierna: het rapport). In onderdeel 3.3.3 van het rapport staat onder meer:
"(...) Tijdens een gesprek op 16 december 2015 (...) heeft [A] als volgt toegelicht: [B] had een minderheidsbelang in de Zwitserse vennootschap. [A] heeft ervoor gezorgd dat er een Zwitserse accountant werd belast met de verkoop van de aandelen (...). Dat is [Y] geworden. Er is dus volgens [A] bemiddeld tussen de aandeelhouder(s) en de accountant die (uiteindelijk) de verkoop van de aandelen voor zijn rekening zou nemen.
(...)
De correctie 2014 bedraagt € 91.000 x 21/121 = € 15.793 (...)"
2.6.
Naar aanleiding van het rapport heeft de inspecteur de bestreden naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd voor onder meer de in 2.5 vermelde correctie.
2.7.
In een aan [A] gerichte e-mail van 9 augustus 2016 schrijft [B] :
"(...) Ik heb met jou in Februari 2012 gesproken dat er van meerdere kanten interesse was in [X] .
Om dergelijke belangstelling en een traject van mogelijke verkoop goed te managen heb ik jou gevraagd daarbij te ondersteunen (...).
Op het vliegveld van Zurich hebben [naam] [rb: de andere aandeelhouder van [X] ] en ik toen - mondeling- afgesproken dat jij zou bemiddelen bij het proces tegen een vastgelegde vergoeding.
Dientengevolge heeft er betaling aan " [belanghebbende] " plaatsgevonden.
De aandelen van [naam] en [B] zijn in juli 2014 verkocht aan [Holding AG] te [plaats 2] (...)."
De overeenkomst waarnaar deze e-mail verwijst is niet schriftelijk vastgelegd.
2.8.
Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag, boete en rente verminderd tot bedragen die als volgt zijn opgebouwd:
Correctie omzetbelasting aansluitingsverschil
-/- € 455
Naheffing oninbare debiteuren
€ 0
Naheffing factuur / geen bemiddeling
+ € 15.793
Totaal naheffing
€ 15.338
Verzuimboete (10%)
€ 1.533
Rente
€ 782

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aan [B] verleende diensten (hierna: de diensten aan [B] ) kwalificeren als van omzetbelasting vrijgestelde bemiddelingsdiensten in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB is bepaald:
"1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
i. de volgende leveringen en diensten:
(...)
2° de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen doch uitgezonderd bewaring en beheer, inzake effecten en andere waardepapieren met uitzondering van documenten welke goederen vertegenwoordigen;"
In artikel 135, eerste lid, aanhef, onderdeel f, van de Btw-richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde) is bepaald:) is - voor zover hier van belang - bepaald:
"B. Overige vrijstellingen
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de Lid-Staten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, […]
5. handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen".
4.2.
Het HvJ heeft in het arrest van 13 december 2001, nr. C-235/00, "CSC Financial Services" - voor zover hier van belang - overwogen:
" 39 (...) Bemiddeling is immers een dienstverrichting ten behoeve van een contractpartij die door deze laatste als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed. Dit kan onder meer inhouden dat de contractpartij wordt gewezen op gelegenheden om dit contract te sluiten, dat voor hem contact met de wederpartij wordt gelegd, en dat in naam en voor rekening van de cliënt wordt onderhandeld over de details van de wederzijdse prestaties. Deze activiteit heeft dus tot doel het nodige te doen opdat twee partijen een contract sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de inhoud van het contract."
4.3.
[A] heeft ter zitting - voor zover hier van belang - verklaard:
- Ik heb ervaring met het bemiddelen bij de verkoop van buitenlandse bedrijven. Zo ben ik goed bekend met de Zwitserse cultuur. Die is erg gesloten. [B] was vooral actief buiten Zwitserland en had geen ervaring met de Zwitserse cultuur. Omdat ik die kennis en ervaring wel heb, heeft [B] mijn hulp ingeschakeld. Ik heb hem geholpen om partijen te zoeken die ons konden ondersteunen bij de bemiddeling. Ik heb daarvoor [Y] ingeschakeld, omdat ik hen goed kende als adviseur en zij ook ervaring hadden in Zwitserland.
- [B] kende al een aantal potentiële kopers. Ik, [Y] en [B] hebben een longlist opgesteld van ongeveer 20 potentiële kopers.
- Ik ben een keer of drie, vier in Zwitserland geweest om een shortlist op te stellen met [Y] .
-
Pas op het moment dat de onderhandelingen serieus werden, werd [B] erbij betrokken. Hij had immers de meeste inhoudelijke kennis van de te verkopen aandelen.
- Ik was bij alle processen betrokken en aanwezig.
- Ik heb mij actief bemoeid met de waardering van de te verkopen onderneming en heb gezocht naar potentiële kopers. Ik heb meerdere conference calls gevoerd met [Y] en potentiële kopers.
- Mijn werkzaamheden voor [B] hadden als enige doel het realiseren van een verkoop. Dat proces heb ik begeleid.
- Belanghebbende had geen belang bij de verkoop.
De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard deze verklaringen wat betreft de activiteiten die [A] heeft verricht, niet te bestrijden, maar wel te bestrijden dat sprake is van bemiddeling.
4.4.
Uit wat [A] ter zitting heeft verklaard (zie 4.3), wat [B] heeft verklaard (zie 2.7) en de omschrijving van de diensten op de factuur (zie 2.3) volgt naar het oordeel van de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, dat de diensten aan [B] bestonden uit het tegen een vergoeding zoeken naar geschikte potentiële kopers en dat voor [B] contact met deze potentiële kopers werd gelegd met als enige doel het sluiten van een verkoopovereenkomst tussen [B] en een van die potentiële kopers, zonder dat belanghebbende een eigen belang had bij de inhoud van die overeenkomst. De diensten beantwoorden daarmee naar het oordeel van de rechtbank aan het begrip ‘bemiddeling inzake aandelen’ in de zin van de in 4.1 vermelde bepalingen (vergelijk HvJ "CSC Financial Services" en HvJ 5 juli 2012, nr. C-259/11, "DTZ Zadelhoff"). Dat belanghebbende zelf geen rechtstreeks contact heeft gehad met de uiteindelijke koper en zij en [Y] gezamenlijk als bemiddelaar hebben opgetreden, maakt dat niet anders (vergelijk HvJ 21 juni 2007, nr. C-453/05, "Volker Ludwig").
4.5.
Het voorgaande betekent dat de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking moeten worden vernietigd.
4.6.
De inspecteur heeft ter zitting toegezegd dat bij vernietiging van de naheffingsaanslag een ambtshalve teruggaaf zal worden verleend voor het in het rapport geconstateerde aansluitingsverschil van € 455.
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking nu daarom tijdens de bezwaarfase niet is verzocht.
5.2.
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale vergoeding van de proceskosten van de beroepsfase. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een integrale proceskostenvergoeding worden verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van een bijzondere omstandigheid kan sprake zijn als de inspecteur een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid (vgl. Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Geen van die gevallen doet zich hier voor. Ook anderszins is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld.
5.3.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de te vergoeden proceskosten met inachtneming van de forfaitaire bedragen van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boete- en de rentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 501;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 december 2018 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en prof.dr. G. van Norden, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.