ECLI:NL:RBZWB:2018:6540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
AWB 16_10272
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van indicatie voor begeleiding op grond van de Wmo 2015 en deugdelijkheid van het bestreden besluit

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda om haar een nieuwe indicatie voor begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toe te kennen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 13 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres had eerder een indicatie voor begeleiding, maar deze was per 1 mei 2016 beëindigd. Het college stelde dat de zorg die eiseres nodig had, binnen de gebruikelijke zorg viel en dat er geen medische noodzaak was voor een nieuwe indicatie. Tijdens de zitting op 18 oktober 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie en eerdere indicaties. De rechtbank oordeelde dat het college in beroep alsnog een medisch onderzoek had laten uitvoeren, waardoor het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd was. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet was benadeeld door het gebrek in de eerdere besluitvorming, en dat de weigering van de indicatie op goede gronden was gebaseerd. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/10272 WMO15

uitspraak van 13 november 2018 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2016 (bestreden besluit) van het college inzake de beëindiging van haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer BRE 16/10401 WMO15, plaatsgevonden in Breda op 18 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres had tot 1 juni 2015 een indicatie voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Op grond van het overgangsrecht in de Wmo 2015 heeft het college deze indicatie verlengd tot 1 mei 2016.
Bij besluit van 14 maart 2016 (primair besluit) heeft het college geweigerd aan eiseres een nieuwe indicatie toe te kennen. Dit betekent dat de begeleiding wordt beëindigd vanaf 1 mei 2016. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de bezwaargronden door het college volledig zijn gepasseerd, als gevolg waarvan wordt verzocht deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Het oordeel van het college is ten onrechte enkel gebaseerd op de inschatting van een niet-medisch onderlegde klantmanager. Zeker gezien de medische problematiek van eiseres en de eerder wel toegekende indicaties, is de handelwijze van het college niet zorgvuldig. Het later ingebrachte medisch advies is onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende specifiek. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:3998). Ook in de onderhavige zaak is het college, zonder een gedegen motivering en gedegen onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden, te gemakkelijk uitgegaan van gebruikelijke zorg. Daarbij is ook over het hoofd gezien dat eiseres in de periode 2001 tot en met 2011 begeleid heeft gewoond bij [zorginstelling] . Dit impliceert een grote noodzaak tot begeleiding en onderstreept de eerder gediagnosticeerde verstandelijke beperking. Na haar vertrek bij [zorginstelling] is eiseres gaan samenwonen met haar partner en is er budget toegekend voor zijn begeleiding aan eiseres. Hij nam dus de uitzonderlijke zorg van [zorginstelling] over. Tenslotte wordt opgemerkt dat eiseres een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), wat duidt op een sinds de jeugd bestaande problematiek die onveranderd is. Bovendien bestaan er aparte IQ-testen voor kinderen, maar wordt voor personen van 17 jaar en ouder dezelfde test gebruikt. De uitslagen van de test toen eiseres 18 jaar oud was, zegt dus weldegelijk iets, met name in combinatie met het begeleid wonen en de Wajong-uitkering. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een verklaring van [zorginstelling] overgelegd.
3. Artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
Artikel 2.7, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Breda 2015 (Verordening), zoals deze ten tijde in geding gold, bepaalt dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
Artikel 6.1, aanhef en onder 1, van de Verordening bepaalt dat ten aanzien van gebruikelijke zorg geldt dat dit de normale, dagelijkse zorg is die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te geven omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Artikel 6.1, aanhef en onder 4, van de Verordening bepaalt dat ten aanzien van de gebruikelijke zorg geldt dat iedere volwassen burger verondersteld wordt naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren.
4. In geschil is of het college op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres per 1 mei 2016 een nieuwe indicatie voor begeleiding in de vorm van een pgb toe te kennen.
5.1
Gelet op de doelstelling van de Wmo 2015 dient het college aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval onderzoek te doen naar de mogelijkheden van eiseres om met gebruikelijke hulp haar zelfredzaamheid of participatie te verbeteren.
De rechtbank stelt vast dat het college pas in beroep aanleiding heeft gezien onderzoek te laten verrichten naar de vraag of een indicatie voor begeleiding individueel voor eiseres medisch noodzakelijk is. In de besluitvorming ten aanzien van het primair besluit en in de bezwaarfase is enkel het overgelegde persoonlijk plan betrokken. Gelet op het feit dat eiseres tien jaar lang begeleid heeft gewoond bij [zorginstelling] , een Wajong-uitkering ontvangt en gelet op de eerdere CIZ-indicaties, had het op de weg van het college gelegen om hier eerder medisch advies over in te winnen. Door dit in de beroepsfase te laten uitvoeren, heeft het college alsnog in deze fase het bestreden besluit van een toereikende medische grondslag voorzien. Het bestreden besluit is dus pas in beroep deugdelijk gemotiveerd. Dit gebrek wordt door de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, nu aannemelijk is dat eiseres door de nadere motivering niet is benadeeld nu het bestreden besluit hierdoor niet is gewijzigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3101).
5.2
In het medisch advies van de MO-zaak is het volgende opgenomen. Indicatie-adviseur [naam indicatie-adviseur] heeft eiseres thuis bezocht en vastgesteld dat eiseres onder meer ADL-zelfstandig is, het huishouden zelfstandig kan voeren, zelfstandig kan pinnen en dat de partner van eiseres begeleiding biedt aan eiseres. Vervolgens is arts [naam arts] geconsulteerd. Hij heeft gerapporteerd dat de IQ-gegevens uit 2001 en 2004 niet meer geldig zijn, dat eiseres sindsdien niet meer is onderzocht en geen professionele begeleiding heeft gehad. De gestelde verstandelijke beperking kan op basis van deze gegevens niet geobjectiveerd worden. De traumatische gebeurtenis in 2017, waarvoor zij nu onder behandeling is van een psycholoog, vormt geen grondslag voor toekenning van een indicatie voor begeleiding op grond van de Wmo 2015, nu deze behandeling voorliggend is. Er wordt geen individuele begeleiding vanuit de Wmo 2015 geadviseerd omdat de mogelijkheden uit eigen kracht, sociaal netwerk, voorliggende regelgeving of algemeen gebruikelijke voorzieningen afdoende zijn om het gewenste resultaat te bereiken.
De arts heeft naar aanleiding van het aanvullend beroepschrift nogmaals gerapporteerd en gesteld dat IQ-testen in het algemeen een geldigheidsduur van twee jaar hebben en dat eiseres zich sinds 2004 nog volop heeft ontwikkeld: ze heeft een relatie, voedt samen met haar partner twee kinderen op, verplaatst zich zelfstandig en doet het huishouden grotendeels zelfstandig. Voor de traumatische gebeurtenis die eiseres heeft doorgemaakt volgt ze een behandeling, wat een voorliggende voorziening is op de Wmo 2015. De gebeurtenis op zichzelf is niet relevant voor de uitslag van het advies voor begeleiding. Eiseres maakt deel uit van een leefeenheid die gebruikelijke zorg kan geven. Er wordt geen begeleiding geadviseerd omdat eiseres mogelijkheden heeft uit eigen kracht, sociaal netwerk, gebruikelijke zorg (partner) en voorliggende regelgeving (behandeling voor trauma) en hiermee in staat wordt geacht het gewenste resultaat te bereiken.
5.3
Het college heeft in zijn besluitvorming - zoals eerder is vastgesteld - het persoonlijk plan van eiseres betrokken, waarin vijf resultaatsgebieden zijn opgenomen. Dit betreffen het versterken van het contact met vrienden en familie, de financiën en administratie onder controle krijgen, het indelen/organiseren van de dag en praktische handelingen, ondersteuning bij zelfzorg en ondersteuning bij persoonlijk functioneren, gezondheid en welzijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn vier van deze resultaatsgebieden onderwerpen die behoren tot de gebruikelijke zorg en/of een onderwerp waarvoor eiseres reeds begeleiding krijgt. Een taakverdeling waarin de één de financiën bijhoudt en de ander niet, of de één vaker het initiatief neemt of aangereikt krijgt om met familie te bellen, komt in zijn algemeenheid in de relationele sfeer vaker voor en maakt naar het oordeel van de rechtbank niet direct dat sprake is van begeleiding die de gebruikelijke zorg overstijgt. Bovendien volgt eiseres een behandeling bij een psycholoog, waardoor zij al ondersteuning krijgt in haar persoonlijk functioneren en welzijn.
Ter zitting zijn de resultaatsgebieden met eiseres doorgenomen en heeft zij bevestigd dat de zorg die de gebruikelijke zorg overstijgt voornamelijk tot uiting komt in de aansturing door haar partner. Eiseres heeft toegelicht dat haar partner dagelijks briefjes ophangt met taken die ze die dag moet doen en dat hij gedurende de dag regelmatig belt om te checken of ze iets gedaan heeft of om haar ergens aan te herinneren. Eiseres heeft hieraan toegevoegd dat ze op sommige dagen makkelijker kan onthouden wat ze moet doen, maar het soms ook weer vergeet, waardoor haar partner iets meerdere keren moet zeggen of herhalen.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft deze hulp geen zorg die de gebruikelijke zorg overstijgt. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat eiseres de meeste taken in het huishouden en het verzorgen van de kinderen en zichzelf zelfstandig doet. Ze heeft geen aansturing of hulp bij de taken zelf nodig, alleen iemand die haar erop wijst wat ze moet doen. Gelet op de adviezen van de MO-zaak is er geen medische reden aan te wijzen voor deze noodzaak tot aansturing. Eiseres heeft geen (medische) informatie tegen deze adviezen ingebracht, hoewel dit wel op haar weg had gelegen als zij het hiermee niet eens was. Het enkele feit dat eiseres in het verleden aanzienlijke CIZ-indicaties heeft gehad, is hiervoor niet voldoende. Deze zijn afgegeven op grond van een andere wetgeving met andere kaders en voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college gelet op het voorgaande dan ook kunnen concluderen dat er geen sprake is van zorg die de gebruikelijke zorg overstijgt. Wellicht ten overvloede betrekt de rechtbank hier bovendien bij dat niet gesteld of gebleken is dat de partner van eiseres niet in staat is om de geboden zorg te blijven leveren, zoals voorheen tijdelijk het geval was.
5.4
Uit het voorgaande blijkt dat het college op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres per 1 mei 2016 een nieuwe indicatie voor begeleiding in de vorm van een pgb toe te kennen.
6. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Er is, gelet op wat in 5.1 is overwogen, aanleiding om het college te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzitter en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. W. Toekoen, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. Roestenberg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.