ECLI:NL:RBAMS:2017:3998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4291
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader voor gebruikelijke hulp in het kader van de Wmo 2015 en de rol van de gemeente bij het toekennen van zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2017, betreft het een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning en de afwijzing van een aanvraag voor gespecialiseerde dagbesteding. Eiseres, die lijdt aan een cognitieve stoornis en lichamelijke beperkingen, ontving eerder ondersteuning op basis van de AWBZ. Verweerder had haar een pgb van 2 uur per week toegekend voor ambulante ondersteuning, maar de aanvraag voor gespecialiseerde dagbesteding werd afgewezen. Eiseres stelde dat de hulp van haar partner als gebruikelijke hulp moest worden aangemerkt, maar verweerder oordeelde dat deze hulp niet voldeed aan de criteria van gebruikelijke hulp en dat de partner niet de benodigde gespecialiseerde ondersteuning kon bieden. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de hulp van de partner niet als gebruikelijke hulp kon worden aangemerkt en dat er geen gedegen onderzoek was gedaan naar de mogelijkheden van de partner. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4291

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. J.C. Smit en mr. E.T. 't Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan eiseres, over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017, een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de maatwerkvoorziening gespecialiseerde ambulante ondersteuning voor 2 uur per week.
Bij besluit van 27 oktober 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om de maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagbesteding met hoog-intensieve ondersteuning afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken met kenmerk AMS 16/4660, AMS 16/2829 en AMS 16/2831.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres is bekend met een cognitieve stoornis, waardoor er sprake is van een vertraagd tempo van informatieverwerking en verminderde volgehouden aandacht. Het inprenten van verbale informatie is zeer beperkt. Voorts is eiseres bekend met een beperking aan de rechterzijde van het lichaam als gevolg van een aandoening in de hersenen. Ook is eiseres bekend met ongewild urineverlies. Eiseres ontving tot 31 december 2015 op grond van een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) 4 uur ambulante ondersteuning per week en 4 dagdelen begeleiding groep per week op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Verweerder heeft de MO-zaak verzocht de indicatie van eiseres op grond van de AWBZ te herbeoordelen met inachtneming van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2016 (hierna: de Nadere regels).
1.3.
Op 15 oktober 2015 heeft de MO-zaak advies uitgebracht. Uit het advies blijkt onder meer dat eiseres ondersteuning nodig heeft bij een aantal activiteiten en dat er mogelijkheden zijn voor het inzetten van een sociaal netwerk om het gewenste resultaat te bereiken. Eiseres heeft een huisgenoot die in het kader van gebruikelijke hulp geacht wordt hulp te bieden bij taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van het huishouden en de administratie. Ook wordt de huisgenoot geacht mee te gaan naar afspraken met familie, vrienden, huisarts en specialist. Dit hoort tot het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer. Verder wordt de huisgenoot geacht begeleiding te bieden op het terrein van maatschappelijke participatie, zoals het maken van een wandeling, bezoek aan winkels, restaurant, enz. Op basis van het onderzoek adviseert de MO-zaak negatief voor toegang tot een maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding. Voor wat betreft de toegang tot de maatwerkvoorziening ambulante ondersteuning adviseert de MO zaak positief. Er is sprake van meervoudige complexiteit vanwege de lichamelijke beperkingen en de cognitieve stoornis waardoor sprake is van vertraagde informatieverwerking en beperkte mogelijkheid om verbale informatie vast te houden. Ook zijn er onvoldoende voorliggende oplossingen aanwezig die de ondersteuningsvraag kunnen oplossen. Geadviseerd wordt de maatwerkvoorziening toe te kennen voor 2 uur per week in de vorm van een pgb.
1.4.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan eiseres een pgb toegekend voor de maatwerkvoorziening gespecialiseerde ambulante ondersteuning voor 2 uur per week over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017. Het budget over het jaar 2016 is € 2091,43. Hierbij geldt het niet-professionele uurtarief van € 20,-.
1.5.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiseres om de maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagbesteding met hoog-intensieve ondersteuning afgewezen.
1.6.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerder de MO-zaak om een heradvies gevraagd.
1.7.
Op 22 februari 2016 heeft de MO-zaak heradvies uitgebracht. Volgens de MO-zaak is sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek. Er is immers sprake van een combinatie van somatische beperkingen en cognitieve stoornissen. Er is veelvuldig toezicht nodig. Aangaande activiteiten die in geval van eiseres zeker problemen geven, zoals de normale dagelijkse zorg, taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, administratie, schoonmaken en bezoek aan familie/instanties/arts, daarvan mag verwacht worden dat de echtgenoot, [de man] (de partner) en de inwonende 20-jarige zoon deze taken overneemt of eiseres daarbij ondersteunt. Deze gebruikelijke zorg is niet vrijblijvend. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van overbelasting bij de familieleden. Er kan niet verwacht worden dat de partner, die op een leeftijd is dat het redelijk is dat hij arbeid of activiteiten buitenshuis verricht, de zoon, evenals het netwerk van buren, vrienden, zus de gehele dag bij eiseres blijven of toezicht houden. Passend bij de beperkingen/stoornissen van eiseres is gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning. Hierbij wordt aandacht besteed aan onder andere het voorkomen van achteruitgang, het bevorderen van het behouden van praktische vaardigheden, het kunnen omgaan met de beperkingen, het bieden van structuur en de activering tot optimale zelfstandige participatie. Ook wordt aandacht besteed aan het voorkomen van achteruitgang in de zelfredzaamheid van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het bevorderen van het behoud ervan en het voorkomen van achteruitgang van sociale- en maatschappelijke participatie en het bevorderen van het behoud daarvan. Deze gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning kan in pgb of in natura verstrekt worden. Het is de bedoeling dat de dagbesteding plaatsvindt in een groepssetting of dit nu in pgb of als zorg in natura wordt verstrekt. De pgb-variant is mogelijk, maar deze mag niet besteed/gebruikt worden zoals eiseres deze wenst te gebruiken, namelijk als persoon die 1 op 1 begeleiding ontvangt door de echtgenoot zelf. Gezien de gebruikelijke hulp, de mogelijkheid hulp te krijgen uit het netwerk en de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van hoog intensieve dagbesteding, maximaal 9 dagdelen, is er geen reden voor toekenning van gespecialiseerde ambulante ondersteuning, aldus de MO-zaak.
1.8.
Naar aanleiding van aanvullende vragen van verweerder heeft de MO-zaak op 11 mei 2016 nader advies uitgebracht. Gebleken is dat de 20-jarige zoon niet meer thuis woont, zodat hij geen bijdrage kan leveren in de vorm van gebruikelijke hulp. Volgens de MO-zaak blijft de voorgestelde dagbesteding de meest optimale oplossing. Eiseres zelf wenst die oplossing pertinent niet. De gemeente heeft de mogelijkheid zelf af te wijken van de wijze waarop de dagbesteding zou moeten worden verzilverd. Het uitgangspunt is dat dagbesteding plaatsvindt in een groepssetting. De gemeente kan hierin afwijken en in dit geval beslissen de dagbesteding in pgb-vorm aan eiseres toe te kennen waarbij de “dagbesteding” door de partner uitgevoerd zal worden. In dat geval kan gesteld worden dat voldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en dat maatwerk is geleverd, aldus het advies van de MO-zaak.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bekeken of terecht is besloten dat aan eiseres een pgb van 2 uur per week gespecialiseerde ambulante ondersteuning is toegekend en of haar aanvraag voor gespecialiseerde dagbesteding terecht is afgewezen. Daarbij heeft verweerder zowel overwegingen gewijd aan de gebruikelijke hulp als aan de dagbesteding in de vorm van Zorg In Natura (ZIN). Bij het bespreken van deze afzonderlijke geschilpunten zullen de overwegingen van verweerder nader worden weergegeven.
Overwegingen over gebruikelijke hulp
3.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit voor wat betreft de gebruikelijke hulp overwogen dat het pgb voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning voor 2 uur per week kan worden ingezet voor het doornemen van de planning, evaluatie van de dag, herinneren aan afspraken en geruststellen bij een onverwachte gebeurtenis. De overige activiteiten, zoals het uitvoeren van diverse huishoudelijke taken en het bijhouden van de financiële administratie, mogen in redelijkheid verwacht worden van de partner. Dit betreft namelijk gebruikelijke hulp. Verweerder ziet geen aanleiding om het aantal toegekende uren aan gespecialiseerde ambulante ondersteuning uit te breiden. Verweerder is van oordeel dat in hoofdstuk 2.3 van de Nadere regels een voldoende objectief afwegingskader is opgesteld. Het is aan eiseres, als aanvrager, om te onderbouwen waarom bepaalde activiteiten in haar geval in redelijkheid niet tot de gebruikelijke hulp kunnen worden gerekend. Door eiseres is niet gemotiveerd waarom haar partner de huishoudelijke taken en administratie etc. niet uit zou kunnen voeren. Nu eiseres dit niet heeft gedaan is verweerder van oordeel dat er terecht is uitgegaan van het advies van de MO-zaak en dat op basis daarvan de omvang van de gespecialiseerde ambulante ondersteuning op de juiste wijze is vastgesteld.
Standpunt eiseres
3.2.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat door verweerder niet is onderbouwd wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan. Het beleid van verweerder hierover, zoals dat is opgenomen in de Nadere regels, voldoet niet aan wat de wetgever voor ogen heeft gehad. In elk concreet geval zal moeten worden bezien wat als gebruikelijke hulp moet worden aangemerkt. Het is daarbij aan verweerder om aan te tonen dat bepaalde activiteiten in redelijkheid van een huisgenoot kunnen worden gevergd.
Beoordeling gronden eiseres door de rechtbank
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag in hoeverre de door de partner van eiseres verleende hulp als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
4.2.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. [1] Ten aanzien van de invulling van het begrip gebruikelijke hulp zullen de gemeenten op dit punt beleid moeten ontwikkelen. [2] Verweerder heeft in de Nadere regels op dit punt het volgende afwegingskader vastgesteld.
4.3.
Ten aanzien van het vergroten van de inzet van het eigen sociale netwerk beschrijft het beleid van verweerder – voor zover van belang – het volgende: onderzocht wordt op welke wijze de Amsterdammer door zijn netwerk ondersteund kan worden, bijvoorbeeld door familieleden, vrienden of buren. Het gaat hier allereerst om de zogenoemde gebruikelijke hulp. [3]
Gebruikelijke hulp is niet vrijblijvend. Het gaat hierbij om de normale dagelijkse zorg, zoals taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, administratie, schoonmaken, bezoek aan familie/instanties/arts. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.
Er zijn uitzonderingen mogelijk op het uitgangspunt van gebruikelijke hulp, al dan niet tijdelijk. Te denken valt aan situaties waarin:
 de huisgenoot lang en/of frequent afwezig moet zijn en het zorg voor kinderen betreft;
 de huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en niet in staat kan worden geacht tot het verrichten of aanleren van taken behorende tot gebruikelijke hulp;
 de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken;
 de hulpvrager een korte levensverwachting heeft. [4]
4.4.
Volgens de Wmo 2015 ligt het verder op de weg van verweerder om, naast het opstellen van een objectief afwegingskader, in individuele situaties steeds weer een zorgvuldige afweging te maken en daarbij rekening te houden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van de betrokkene, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie. [5]
4.5.
Verweerder dient dus aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de betrokkene om met (onder meer) gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren. [6] Dit betekent dat verweerder dient te onderzoeken welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij dient verweerder rekening te houden met de behoeften en persoonskenmerken van de betrokkene. En dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden. Immers, taken die door verweerder altijd onder de normale dagelijkse zorg zijn geschaard (onder meer administratie en het bezoek aan familie en artsen), zullen in individuele situaties geheel of gedeeltelijk als bovengebruikelijk moeten worden aangemerkt, afhankelijk van de omvang van de behoefte van de betrokkene en de (on)mogelijkheden van degene die de hulp verleent. De resultaten van het door verweerder te (doen) verrichten onderzoek dienen op kenbare wijze vastgelegd te worden in het door de deskundige opgestelde rapport. Hierbij dient de deskundige met inachtneming van het voorgaande inzichtelijk te maken welke taken (gedeeltelijk) als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, welke taken (gedeeltelijk) bovengebruikelijke hulp betreffen en hoeveel tijd hier (dagelijks) mee gemoeid is. Tot slot dient verweerder zich ervan te vergewissen dat voornoemd onderzoek, dat in de praktijk door een medisch deskundige zal worden verricht, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
4.6.
De rechtbank overweegt dat verweerder het aantal toegekende uren gespecialiseerde ambulante ondersteuning heeft teruggebracht van vier naar twee uur, vanwege de gebruikelijke hulp. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder slechts verwezen naar de taken die volgens het beleid onder de normale dagelijkse zorg vallen. Uit het advies van de MO-zaak blijkt niet dat onderzoek is gedaan naar de persoonskenmerken van eiseres en naar de (on)mogelijkheden van de partner, als bedoeld in overweging 4.5. Evenmin is gemotiveerd waarom de in het advies genoemde taken de gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit niet overstijgen. Daarbij komt dat nergens is gemotiveerd hoeveel tijd is gemoeid met de taken die als gebruikelijke hulp zijn aangemerkt. Verweerder had daarom niet – zonder nader onderzoek – mogen afgaan op dit advies van de MO-zaak. De rechtbank constateert dan ook dat het bestreden besluit in zoverre een gebrek bevat.
Overwegingen over de gespecialiseerde dagbesteding in de vorm ZIN
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit beslist dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening van gespecialiseerde dagbesteding niet in stand kan blijven. Eiseres komt in aanmerking voor dagbesteding in de vorm van ZIN voor 9 dagdelen per week. Verweerder ziet geen aanleiding om eiseres hiervoor een pgb te verstrekken. Verweerder geeft hiervoor – samengevat – de volgende motivering. De MO-zaak heeft bij het advies van 11 mei 2016 aangegeven dat de voorgestelde dagbesteding in de vorm van ZIN de meest optimale oplossing is. Uitgangspunt is namelijk dat de dagbesteding in groepssetting plaatsvindt. Volgens de MO-zaak wenst eiseres deze oplossing pertinent niet. De MO-zaak heeft daarom aangegeven dat de gemeente de mogelijkheid heeft om hiervan af te wijken en de dagbesteding in pgb-vorm te verstrekken. Op dit punt volgt verweerder dit advies van de MO-zaak niet. Verweerder wijst op de kwaliteitseis als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015. Verder volgt uit de Nadere regels dat de ondersteuningsintensiteit bij gespecialiseerde dagbesteding hoog is, dat er sprake dient te zijn van intensieve tot voortdurende begeleiding, toezicht en/of zorg waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is en dient de omgeving aangepast te zijn aan de mogelijkheden en beperkingen van de persoon. Daarnaast wordt de gespecialiseerde dagbesteding groepsgewijs aangeboden en is deze gericht op het bieden van structuur, participeren in de samenleving en/of het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger. In de voorgestelde vorm van dagbesteding door de partner van eiseres wordt aan deze vereisten naar het standpunt van verweerder niet voldaan. Er is sprake van aansturing op kleine uitvoerende taken binnen het schoonmaakbedrijf en dit betreft géén gespecialiseerde ondersteuning waarvoor een hoge mate van specialistische kennis noodzakelijk is. In het verweerschrift is dit standpunt toegelicht door er op te wijzen dat er in de door eiseres voorgestelde vorm van dagbesteding geen sprake is van de vereiste intensieve en voortdurende begeleiding aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van de te begeleiden persoon. Verder geniet de partner voor zijn werkzaamheden een eigen inkomen. Een pgb zou daarmee in feite een dubbele inkomensvoorziening betreffen, waarvoor een pgb niet is bedoeld. Wel kan eiseres ervoor kiezen om begeleiding middels een pgb in te kopen buiten de partner om.
Standpunt eiseres
5.2.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij de dagbesteding in de vorm van een pgb wenst, zodat zij de benodigde hulp kan inkopen bij haar partner. Verweerder weigert dit omdat vanuit het aanbod van de gemeente wordt geredeneerd. Er wordt niet beoordeeld wat door eiseres zelf is gevraagd om haar zelfredzaamheid en participatie te vergroten. Het is aan verweerder om aan te tonen dat de maatwerkoplossing en de maatwerkvoorziening voldoen aan de in artikel 2.3.5, vierde en vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 gestelde eisen. Dat wil zeggen dat de maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de mogelijkheden van de betrokkene. Verweerder miskent verder dat de kwaliteitseisen voor zorg in natura niet één-op-één op aanbieders middels een pgb kunnen worden toegepast. Het is dus niet noodzakelijk dat er middels het pgb iemand wordt ingehuurd met een hoge mate van specialistische kennis. De door verweerder voorgestelde dagbesteding is niet de wens van eiseres. Zij wil als dagbesteding ambulante begeleiding te bieden door haar partner. De opvatting van verweerder dat de toekenning van een pgb in dat geval tot een dubbele inkomensvoorziening zou leiden, geeft blijk van een verkeerde inschatting van de situatie. Eiseres doet weliswaar ‘wat’, maar in feite heeft dat geen loonwaarde. Het vormt echter wel een vorm van dagbesteding die bij haar past. De partner kan minder werken en kan minder snel en efficiënt werken als gevolg van de begeleiding (nalopen) van eiseres. Gelet op het feit dat daar waar mogelijk rekening moet worden gehouden met de wensen van eiseres is het aan verweerder om aan te tonen dat wat de eiseres wil, niet compenserend is. Eiseres heeft tot slot gewezen op de gevolgen van het wegvallen van het pgb door de besluitvorming van verweerder. Dit heeft onder meer het einde betekend voor het schoonmaakbedrijf waarin eiseres door haar partner begeleid werd.
Beoordeling gronden eiseres door de rechtbank
5.3.
Partijen zijn het over eens dat eiseres voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning, als beschreven in hoofdstuk 4.4 van de Nadere regels. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de geïndiceerde dagbesteding moet worden toegekend als ZIN of als een pgb. Eiseres wil dagbesteding in de vorm van een pgb toegekend krijgen, zodat zij de benodigde hulp kan inkopen bij haar partner. Zij acht hulp in deze vorm de meest passende maatwerkvoorziening. Verweerder stelt dat eiseres wel in aanmerking kan komen voor een pgb om de begeleiding in te kopen, maar dat zij de begeleiding niet bij haar partner mag inkopen, omdat deze begeleiding niet voldoet aan de kwaliteitseisen.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat uit de toelichting op artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 blijkt dat door verweerder, nadat de problematiek en de daarvoor mogelijke en wenselijke oplossingen bij de individuele cliënt in kaart is gebracht, zoveel mogelijk maatwerk moet worden geleverd, dat bij diens situatie en problematiek aansluit. Verder kan verweerder, als die problematiek maatwerk noodzakelijk maakt, niet volstaan met standaardoplossingen. De te treffen maatwerkoplossing kan heel divers van aard zijn. Er bestaat dus niet één oplossing; er kunnen meerdere wegen naar Rome leiden. [7] De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat verweerder de mogelijkheid heeft om een andere maatwerkvoorziening toe te kennen dan de in de Nadere regels genoemde maatwerkvoorzieningen. Verweerder verstrekt in dat geval een pgb, zodat de maatwerkvoorziening kan worden ingekocht bij derden.
5.5.
De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 een pgb wordt verstrekt, indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Uit de toelichting op dit onderdeel [8] blijkt dat er eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de maatwerkvoorziening die met het pgb wordt ingekocht. De gemeente zal zich ervan vergewissen dat er waarborgen zijn dat de kwaliteit van de ingekochte ondersteuning goed is, hetgeen zowel voor de veiligheid van de cliënt als voor de effectiviteit van de inzet van middelen van groot belang kan zijn, aldus de toelichting.
5.6.
Uit de adviezen van de MO-zaak volgt dat gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning in de vorm van ZIN de meest optimale oplossing is voor eiseres. Hierbij wordt volgens de MO-zaak aandacht besteed aan onder andere het voorkomen van achteruitgang, het bevorderen van het behouden van praktische vaardigheden, het kunnen omgaan met de beperkingen, het bieden van structuur en de activering tot optimale zelfstandige participatie. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd wat de kwaliteitseisen zijn die aan de in te kopen begeleiding in de vorm van dagbesteding worden gesteld. Onder verwijzing naar de Nadere regels heeft verweerder overwogen dat er bij gespecialiseerde dagbesteding sprake dient te zijn van intensieve begeleiding, toezicht en/of zorg waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is en dat de omgeving aangepast dient te zijn aan de mogelijkheden en beperkingen van de persoon. De door verweerder gestelde kwaliteitseisen komen de rechtbank niet onredelijk voor. Indien de aanvrager verlening van een pgb wenst, moet hij motiveren waarom een pgb een passende vorm van ondersteuning is; niet waarom zorg in natura niet passend is. [9] Eiseres heeft niet onderbouwd dat de begeleiding door haar partner voldoet aan de door verweerder gestelde kwaliteitseisen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de begeleiding door de partner tijdens het werk geen gespecialiseerde ondersteuning betreft waarvoor een hoge mate van specialistische kennis noodzakelijk is en niet de meest passende voorziening is voor eiseres. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden de gespecialiseerde dagbesteding in de vorm van ZIN toegewezen en de dagbesteding bij haar partner in de vorm van pgb afgewezen. Dat verweerder volgens het (laatste) advies van de MO-zaak van 11 mei 2016 ruimte had om de dagbesteding in pgb-vorm aan eiseres toe te kennen waarbij de dagbesteding door de partner uitgevoerd zal worden, maakt het voorgaande niet anders. Uit overweging 5.5 volgt immers dat het aan verweerder is om zich ervan te vergewissen dat voldaan is aan de kwaliteitseisen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat geen gebruik is gemaakt van deze ruimte, omdat niet voldaan is aan de kwaliteitseisen.
Conclusie
6. Gelet op het hiervoor onder 4.6 overwogene is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te doen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. P. Sloot en mr. P. Vrugt, leden, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
2.Dit volgt uit de Memorie van Toelichting; Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 114 .
3.Hoofdstuk 4.3 (gespecialiseerde ambulante ondersteuning) van de Nadere regels en hoofdstuk 3.3 (ambulante ondersteuning) van de Nadere regels.
4.Hoofdstuk 2.3 (onderzoek) van de Nadere regels, paragraaf 2 (sociaal netwerk).
5.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 28. Zie ook artikel 2.3.2., vierde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015.
6.Dit volgt ook uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 gelezen in samenhang met artikel 4.1, tweede lid, van de Verordening.
7.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149.
8.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 153 e.v.
9.Kamerstukken I 2013/14, 33 841, G, p. 28.