5.1Vervangende toestemming verhuizing (FA RK 18-4975)
5.1.1De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] . Dit brengt mee dat de vrouw voor een verhuizing met [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] naar [woonplaats] in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie, de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008, NJ 2008, 414 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901), volgt dat daaruit niet mag worden afgeleid dat het belang van de minderjarige bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling van dergelijke geschillen dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, waaronder: - de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn of haar mening en de mate waarin het geworteld is in zijn of haar omgeving of juist gewend is aan de verhuizingen;
- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
5.2.2Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a, vijfde lid van het BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Nu beide ouders volharden in hun standpunt, stelt de rechtbank vast dat een vergelijk tussen partijen niet mogelijk is gebleken.
5.2.3De rechtbank stelt voorop dat de vrouw in beginsel het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om met [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] te verhuizen, kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Nu de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen en sprake is van een zorgregeling ten aanzien van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] , zou een verhuizing van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] meebrengen dat de daadwerkelijke uitoefening van het gezag door de man en het contact met [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] worden beperkt. De rechtbank zal dan ook beoordelen of de bescherming van de rechten en vrijheden van de man of van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] (indirect) een inbreuk op de vrijheid van verplaatsing van de vrouw rechtvaardigt.
5.2.4De vrouw heeft eerder een vergelijkbaar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op een basisschool in [woonplaats] ingediend. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2018 zijn deze verzoeken van de vrouw reeds afgewezen. De vrouw heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen die beschikking en is zonder de beslissing af te wachten op of omstreeks 23 augustus 2018 verhuisd. De beschikking van de rechtbank is vervolgens door het hof bij beschikking van 30 augustus 2018 onder aanvulling van gronden bekrachtigd.
5.2.5Naar het oordeel van de rechtbank gelden de gronden die aan de – zeer recente – beschikking van het hof ten grondslag hebben gelegen, nog onverkort. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.2.6Dat de zorgregeling – zoals de vrouw stelt – sinds haar verhuizing met de minderjarigen goed loopt en op deze wijze goed kan blijven lopen acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk. Gebleken is weliswaar dat de vrouw de zorgregeling in de periode van de verhuizing tot de zitting is nagekomen, maar gelet op de gehele voorgeschiedenis omtrent de zorgregeling – die door de vrouw meerdere malen is stopgezet – kan uit een paar goed verlopen omgangsmomenten niet worden afgeleid dat deze ontwikkeling bestendig is. Daarbij komt dat het voor de vrouw niet haalbaar lijkt om de huidige haal- en brengregeling, waarbij zij soms meermalen per dag van [woonplaats] naar [woonplaats] moet rijden, langdurig voort te zetten. Dit zal haar immers veel tijd, geld en moeite kosten. Ook voor de minderjarigen is het een grote belasting om vaak heen en weer te rijden van [woonplaats] naar [woonplaats] en veel tijd in de auto door te brengen, hetgeen de rechtbank niet in hun belang acht. Bovendien is de spanning en strijd tussen partijen nog immer aanwezig en is deze, door de verhuizing van de vrouw zonder toestemming, alleen maar toegenomen. Verder heeft de vrouw ter zitting aangegeven dat zij, ondanks dat ze meewerkt aan de omgangsregeling, nog steeds zorgen heeft over het contact tussen de man en de minderjarigen. Uit de stukken van de GI blijkt dat de vrouw de afgelopen periode meermalen aan de GI heeft aangegeven dat ze de omgang niet door wilde laten gaan en zelfs helemaal stop wilde zetten en slechts onder druk van de GI heeft meegewerkt aan de zorgregeling. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen, die tot de verhuizing al zeer moeizaam verliep, alleen maar zwaarder onder druk zal komen te staan nu ook de afstand tussen partijen en het telkens halen en brengen van de minderjarigen hierin een belangrijke rol zal spelen. Van bereidheid bij de vrouw om alternatieven en maatregelen aan te bieden om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, is daarnaast onvoldoende gebleken. Integendeel: de vrouw heeft ter zitting aangegeven dat het halen en brengen van de minderjarigen – wat de vrouw thans geheel voor haar rekening neemt – ook deels bij de man dient komen te liggen. Indien de vrouw toestemming wordt verleend om te verhuizen en zij derhalve in [woonplaats] zal blijven wonen met de minderjarigen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een reëel risico dat het contact tussen de man en de minderjarigen vermindert of stagneert.
5.2.7Voor wat betreft de omstandigheid dat de klachten van de vrouw tegen het raadsrapport, dat ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing van het hof, (deels) gegrond zijn verklaard, overweegt de rechtbank dat deze gedeeltelijke gegrondverklaring niet tot een ander advies van de Raad heeft geleid. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit derhalve geen omstandigheid op grond waarvan de vrouw thans wel vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarigen moet worden verleend. Voor wat betreft de door de vrouw gestelde weerstand van de minderjarigen jegens omgang met de vader, overweegt de rechtbank dat de minderjarigen weliswaar mogelijk richting de vrouw aangeven dat zij niet naar hem toe willen, maar dat de GI en de IPT-medewerker tegenstrijdige signalen bij de minderjarigen zien. De rechtbank is met de GI van oordeel dat goed denkbaar is dat dit voorkomt uit het loyaliteitsconflict waarin de minderjarigen verkeren door de strijd tussen de ouders. Met behulp van IPT zal hier de komende periode meer zicht op moeten komen.
5.2.8Voor wat betreft de overige gronden die de vrouw heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat deze reeds zijn betrokken in het – zeer recente – oordeel van het hof. Deze hebben niet tot het oordeel geleid dat de vrouw vervangende toestemming moet worden verleend om met de minderjarigen te verhuizen en kunnen daar thans derhalve evenmin toe leiden.
5.2.9Naar het oordeel van de rechtbank is slechts sprake van een enkele gewijzigde omstandigheid, namelijk dat de vrouw en de minderjarigen feitelijk al zijn verhuisd naar [woonplaats] . Dit betreft een door de vrouw zelf gecreëerde wijziging van omstandigheden, welke derhalve voor haar eigen rekening en risico komt, waarbij de rechtbank evenwel de belangen van de minderjarigen voor ogen dient te houden. Zij hebben lange tijd in [woonplaats] gewoond, zijn daar naar school toe gegaan en hebben daar op sportclubs gezeten. Zij zijn pas twee maanden geleden naar [woonplaats] verhuisd en daarom nog niet geworteld in die omgeving. Onder die omstandigheden en gelet op het hiervoor overwogene omtrent de zorgregeling met de man, dienen naar het oordeel van de rechtbank de belangen van de man en de minderjarigen bij de weigering om naar [woonplaats] te verhuizen te prevaleren boven het belang van de vrouw om naar [woonplaats] te verhuizen.
5.2.9De rechtbank zal het verzoek van de vrouw, gelet op het voorgaande, dan ook afwijzen en haar geen vervangende toestemming verlenen voor de verhuizing naar [woonplaats]