Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
- het beroep met betrekking tot de dwangsombeschikking ongegrond;
- het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk.
2.Gronden
“Namens cliënt (…) willen wij hierbij bezwaar aantekenen tegen de opgenomen standpunten in uw concept rapport boekenonderzoek (…). Reden van ons bezwaar geven wij onderstaand weer”.Vervolgens wordt in de brief gesteld dat de heer [naam A] de door de adviseur opgemaakte suppleties omzetbelasting over de jaren 2006 tot en met 2011 wel degelijk jaarlijks heeft ingediend, dat tegelijkertijd melding is gemaakt van de bestaande betalingsproblematiek en dat het niet zo is dat belanghebbende de schuldpositie omzetbelasting niet heeft aangegeven of niet wilde aangeven. Vervolgens besluit belanghebbende deze uiteenzetting met:
“en hierdoor ben ik van mening dat dat de boete gerechtvaardigd is.”
“voor wat betreft het te leveren bewijs dat de suppleties wel zijn ingezonden”.Over de hoogte van de opgelegde naheffingsaanslag wordt niets gezegd. In zijn reactie op het gespreksverslag (zie bijlage 18 bij bijlage 3 bij het verweerschrift van de inspecteur) verzoekt de heer [naam A] om het gesprek, het gespreksverslag en zijn reactie
“in de motivering van de door U opgelegde boetes mee te nemen”. Tevens schrijft hij dat de bestanden zullen bewijzen dat er niets ge-antidateerd is en er nimmer bewust omzetbelasting is verzwegen. Verder verwijst hij voor de motivering van het terugbrengen van de boete naar nihil naar zijn e-mail van 16 december 2014. Over de hoogte van de verschuldigde omzetbelasting wordt met geen woord gerept. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bestanden, waaronder naar de rechtbank begrijpt de suppletie-aangiften, slechts ingediend ter onderbouwing van belanghebbendes standpunt inzake de vergrijpboete en niet ter bestrijding van de naheffingsaanslag.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;