ECLI:NL:RBZWB:2018:576

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17_4235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en nova-criteria

Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.F. van Es, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 2 mei 2017 van het UWV, waarin haar aanspraken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werden afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 21 december 2017 in Middelburg, waar eiseres aanwezig was, maar het UWV niet. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden waren die niet waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres op 2 december 2015 een herhaalde aanvraag was, waarvoor nieuwe feiten of omstandigheden, zogenaamde 'nova', moesten worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde medische informatie niet als nova kon worden aangemerkt, omdat deze vóór de zitting bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 27 januari 2016 was opgesteld. Eiseres had de mogelijkheid om nieuwe feiten naar voren te brengen, maar had dit niet gedaan. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe medische stoornissen waren die niet eerder waren meegenomen in de beoordeling.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/4235 WIA

uitspraak van 30 januari 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.F. van Es,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 mei 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 21 december 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het UWV heeft op 2 december 2015 van eiseres een aanvraag om een WIA-uitkering ontvangen. Bij besluit van 8 januari 2016 (primair besluit) is die aanvraag afgewezen omdat de aanvraag in een beslissing van 4 november 2013 al is beoordeeld en afgewezen.
Eiseres heeft in bezwaar tegen het primaire besluit aangevoerd dat wél sprake is van nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden. Voorts heeft het UWV, volgens eiseres, miskend dat zij, toen zij als alfahulp werkzaam was voor Zorgstroom, een vrijwillige WIA-verzekering heeft gesloten, waarvoor zij premie heeft voldaan. Daarom had het recht op uitkering vanaf 2008 beoordeeld moeten worden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Onvoldoende is gemotiveerd waarom de in bezwaar naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet als nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden zijn aan te merken.
Zij heeft voorts aangevoerd dat ten onrechte geen eindewachttijdbeoordeling heeft plaatsgevonden met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid die is ontstaan in de functie van alfahulp bij Zorgstroom.
3. De aanvraag van eiseres die op 2 december 2015 werd ontvangen is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die ertoe strekt dat wordt teruggekomen van het besluit van 4 november 2013.
Eiseres heeft op de hoorzitting verklaard dat de aanvraag niet is gericht op herziening van het recht voor de toekomst.
4. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zogenoemde ‘nova’ te vermelden.
Met het oog op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) en van 27 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5115) dient de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nova zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5. Omtrent de vraag of sprake is van nova overweegt de rechtbank dat het besluit van 4 november 2013 in rechte is komen vast te staan na de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1036). Eiseres is tot de zitting van de CRvB op 27 januari 2016 in de gelegenheid geweest om nova naar voren te brengen. De rapportages en brieven die eiseres in haar beroepschrift heeft genoemd, die vóór 27 januari 2016 tot stand zijn gekomen, kunnen dan ook niet als nova worden aangemerkt.
Met betrekking tot de periode vanaf 27 januari 2016 heeft eiseres gewezen op brieven van de huisarts van 3 februari 2016, 22 juni 2016, 30 augustus 2016, 30 september 2016 en 22 december 2016 en op een rapportage van 6 juni 2016 van psychiater [naam psychiater] .
De bezwaarverzekeringsarts heeft die stukken bestudeerd en vastgesteld dat daaruit geen nieuwe medische stoornissen naar voren komen die zien op de datum in geding (2 december 2013) en waarmee niet eerder rekening is gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek verricht en zijn standpunt deugdelijke gemotiveerd. De door eiseres overgelegde medische informatie geeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding tot een andere conclusie dan die van de bezwaarverzekeringsarts. In beroep heeft eiseres ook niet concreet aangewezen welke nova aan die informatie kunnen worden ontleend. Wel heeft zij betoogd dat de verzekeringsartsen ten onrechte hebben nagelaten contact op te nemen met de curatieve sector. Nu niet is gebleken van nova bestond daar naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding toe.
6. Over het uitblijven van een eindewachttijdbeoordeling met betrekking tot de functie van alfahulp bij Zorgstroom overweegt de rechtbank dat een dergelijke beoordeling achterwege is gelaten omdat eiseres, toen zij in juni 2006 arbeidsongeschikt raakte, volgens het UWV, niet verzekerd was voor de Wet WIA.
Volgens eiseres heeft zij, toen zij zich aanmeldde voor de vrijwillige ZW-verzekering, zich ook aangemeld voor de vrijwillige WIA-verzekering. Zij zou daar, volgens het beroepschrift, ook premie voor hebben betaald. Eiseres heeft geen bewijs van premiebetaling overgelegd. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij geen premie hoefde te betalen.
De oorspronkelijke aanmelding voor de vrijwillige ZW-verzekering is bij het UWV verloren geraakt. Eiseres meent dat zij geacht moet worden zich ook voor de vrijwillige WIA-verzekering te hebben aangemeld omdat het UWV niet kan aantonen dat zij zich daar niet voor heeft aangemeld.
De rechtbank volgt eiseres niet in die redenering. Bij besluiten op aanvraag, zoals het onderhavige, ligt de bewijslast voor de (rechts)feiten die tot het aannemen van een aanspraak moeten leiden in hoofdzaak bij de aanvrager. Daarvoor is te meer grond indien de te bewijzen feiten liggen binnen de invloedssfeer van de aanvrager. Te denken valt aan het overleggen van een kopie van een aanvraagformulier of een bevestiging van de ontvangst van de aanvraag. Dat wél een vrijwillige ZW-verzekering tot stand is gekomen is geen aanleiding om de bewijslast om te keren. Goed voorstelbaar is immers dat eiseres er voor heeft gekozen wel de ene maar niet de andere vrijwillige verzekering aan te vragen.
Eiseres heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij aanspraak heeft op uitkering op grond van de Wet WIA na het verstrijken van een in juni 2006 aangevangen wachttijd.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.