Overwegingen
Regularisatieverzoek 2012 (BRE 17/719 BESLU)
1. Eiser is een werknemer op een Rijnvaartschip. Eiser heeft de SVB gevraagd om voor de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 een regularisatieovereenkomst te sluiten met de bevoegde Luxemburgse sociale verzekeringsautoriteit. Dit wordt een regularisatieverzoek genoemd. Eiser wil met dit verzoek bereiken dat de Luxemburgse sociale verzekeringswetgeving op hem van toepassing is.
2. Bij brief van 21 oktober 2016 heeft de SVB aan eiser laten weten dat er bij de bevoegde Luxemburgse autoriteit een verzoek om regularisatie zal worden ingediend.
3. Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft de SVB het regularisatieverzoek over 2012 afgewezen, omdat er voor de belastingaanslag over het jaar 2012 nog hoger beroep loopt bij het gerechtshof Den Bosch. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Bij het bestreden besluit I heeft de SVB het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
5. De SVB stelt zich in het bestreden besluit I, samengevat, op het volgende standpunt. De mogelijkheid tot regularisatie is een discretionaire bevoegdheid van de SVB. Dit betekent dat de SVB bij de beoordeling van een regularisatieverzoek beleidsvrijheid heeft. De SVB hanteert het uitgangspunt dat zij geen inwilligende beslissing neemt, zolang een door de Belastingdienst genomen beslissing met betrekking tot de verzekerings-/premieplicht niet rechtens onaantastbaar is. Er loopt in dit geval nog een beroepszaak tegen de beslissing van de Belastingdienst. Daarom wordt het regularisatieverzoek afgewezen.
6. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. In de wet staat niet dat de SVB genoodzaakt is om een verzoek af te wijzen als er in de belastingzaak nog een hoger beroep loopt. Daarnaast staat in de brief van 21 oktober 2016 dat een verzoek tot regularisatie zal worden ingediend bij de bevoegde instantie in Luxemburg. Er is sprake van willekeur, en strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel. Tot slot wijst eiser op uitspraken van deze rechtbank (ECLI:NL:RBZWB:2016:4754), de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2015:1087) en de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2017:5111). 7. Op het moment dat het bestreden besluit I is genomen, liep er nog een procedure bij het gerechtshof Den Bosch over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012. Dit is tussen partijen niet in geschil.
8. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de SVB hierin aanleiding heeft kunnen zien om het regularisatieverzoek over de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012 af te wijzen.
9. De rechtbank overweegt dat de SVB in zijn vaste praktijk afwijzend beslist op regularisatieverzoeken, als er in de fiscale kolom nog een procedure loopt over de ingevolge de aanwijsregels toe te passen wetgeving. De Centrale Raad van Beroep heeft dit in zijn uitspraak van 28 juli 2017 niet onredelijk geacht (ECLI:NL:CRVB:2017:2634). De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Het beroep tegen het bestreden besluit I zal dan ook ongegrond worden verklaard. 10. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat het hoger beroep bij de rechtbank Den Bosch inmiddels is ingetrokken. Dit zou betekenen dat de fiscale procedure inmiddels is afgerond. De rechtbank neemt aan dat een nieuw regularisatieverzoek over 2012 door de SVB voortvarend inhoudelijk zal worden behandeld en niet zal worden afgedaan met een verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit, nu de SVB het niet meer aanhangig zijn van een fiscale procedure kennelijk een relevante omstandigheid vindt voor de beslissing op een regularisatieverzoek.
Regularisatieverzoek 2011 (BRE 17/4286 BESLU)
11. Op 14 april 2014 heeft eiser bij de SVB een regularisatieverzoek ingediend ten aanzien van de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.
12. Bij besluit van 15 september 2015 heeft de SVB dit verzoek afgewezen.
13. Op 12 oktober 2016 heeft eiser gevraagd om het besluit van 15 september 2015 te herzien en alsnog aan het regularisatieverzoek tegemoet te komen. Hij heeft daarbij verwezen naar twee beroepszaken, waarbij de in die zaken betrokken belanghebbenden door de rechtbank in het gelijk zijn gesteld.
14. Bij brief van 21 oktober 2016 heeft de SVB aan eiser laten weten dat er bij de bevoegde Luxemburgse autoriteit een verzoek om regularisatie zal worden ingediend.
15. Bij besluit van 17 februari 2017 heeft de SVB het herzieningsverzoek afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
16. Bij het bestreden besluit II heeft de SVB het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
17. De SVB stelt zich in het bestreden besluit II, samengevat, op het volgende standpunt. Bij besluit van 15 september 2015 is beslist op het regularisatieverzoek over 2011. Deze beslissing is rechtens onaantastbaar. Als na een rechtens onaantastbare beslissing een herzieningsverzoek wordt gedaan, moet de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Ook is geen sprake van een onmiskenbare onjuiste beslissing. Per abuis is op 21 oktober 2016 aangegeven dat het regularisatieverzoek zal worden doorgestuurd naar Luxemburg.
18. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. De SVB heeft bij brief van 21 oktober 2016 aangegeven dat het regularisatieverzoek zal worden doorgestuurd. Door dit niet te doen, is er sprake van strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Eiser verwijst verder naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2017:5751). 19. De SVB heeft het herzieningsverzoek afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb, omdat er volgens de SVB geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Dit betekent dat de bestuursrechter moet toetsen of de SVB terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat de SVB zich terecht op dit standpunt heeft gesteld, dan kan dat de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel dragen. De bestuursrechter kan (aan de hand van wat is aangevoerd) evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het herzieningsverzoek evident onredelijk is (ECLI:NL:RVS:2016:3131). 20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd. De inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie is op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het besluit op het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is. Weliswaar heeft de SVB bij brief van 21 oktober 2016 aangegeven dat het regularisatieverzoek zal worden doorgestuurd naar Luxemburg, maar hiermee is geen toezegging gedaan dat het regularisatieverzoek zal worden ingewilligd. Het beroep tegen het bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Dwangsom (BRE 17/4285 BESLU)
21. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat deze procedure ziet op (het herzieningsverzoek over) 2011.
22. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste 42 dagen.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
De termijn van twee weken vangt aan op de dag na waarop de ingebrekestelling door de SVB is ontvangen.
23. Het herzieningsverzoek over 2011 dateert van 12 oktober 2016. De SVB moet binnen een redelijke termijn op dit verzoek beslissen. De redelijke termijn is in dit geval acht weken na ontvangst van het verzoek (artikel 4:13 van de Awb). Dit betekent dat de SVB uiterlijk 7 december 2016 een beslissing had moeten nemen.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser de SVB op 2 november 2016 in gebreke heeft gesteld in verband met het uitblijven van een beslissing op dit herzieningsverzoek. Deze ingebrekestelling valt echter binnen de redelijke beslistermijn van acht weken. De brief van 2 november 2016 kan dan ook niet als een ingebrekestelling worden opgevat.
25. Op 3 februari 2017 heeft eiser de SVB (opnieuw) in gebreke gesteld. De SVB heeft deze ingebrekestelling ook op 3 februari 2017 ontvangen. Dit betekent dat de termijn van twee weken aanvangt op 4 februari 2017.
26. De rechtbank stelt vast dat de SVB op 17 februari 2017 heeft beslist op het herzieningsverzoek. Nu de SVB binnen twee weken na de ingebrekestelling op het herzieningsverzoek heeft beslist, heeft de SVB geen dwangsom verbeurd.
27. Eiser heeft op 11 februari 2017 een brief gestuurd naar de SVB, waarin hij aanspraak stelt te maken op een dwangsom. Dit in verband met de ‘ingebrekestelling’ van 2 november 2016. Op 28 februari 2017 heeft eiser de SVB in gebreke gesteld in verband met het uitblijven van een beslissing op het dwangsomverzoek van 11 februari 2017.
28. De rechtbank stelt vast dat de SVB op 1 maart 2017 heeft beslist op het dwangsomverzoek van 11 februari 2017. Nu de SVB binnen twee weken na de ingebrekestelling op het dwangsomverzoek heeft beslist, heeft de SVB geen dwangsom verbeurd.
29. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond zal worden verklaard.
30. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.