Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
“€ 16.806,23 BtW”.
. Op de rekening staat in eerste instantie geen omzetbelastingbedrag vermeld, dat is er later met de pen aan toegevoegd.
Industrie A’. Bij de levering van perceel A is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onder q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR). Na de koop van perceel A had [belanghebbende B] de volgende gronden in eigendom:
[naam project]’ waarin aan belanghebbenden in totaal een bedrag van € 2.650.000 is betaald. Belanghebbenden hebben dit bedrag als volgt in de aangiften vennootschapsbelasting (hierna ook: Vpb) en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: IB/PVV) verwerkt c.q. toegerekend:
een bijdrage in de door verkoper gemaakte deskundigenkosten ad. € 13.750,- te vermeerderen met 19% BTW, aldus in totaal € 16.362,50 inclusief 19% BTW aan verkoper[belanghebbenden, de rechtbank]
worden voldaan; meerdere advies- en deskundigenkosten zijn begrepen in de overeengekomen schadevergoeding.”
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
nu duidelijk is dat het om zakelijke uitgaven gaat”. Naar het oordeel van de rechtbank hebben belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt dat zij hieruit het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de kosten van het gerechtsdeurwaarderskantoor als zakelijk aan te merken waren. Met name acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de controleur ervan op de hoogte was of had moeten zijn dat de Johan Deere-tractor, waarop de kosten van het deurwaarderskantoor betrekking hebben, niet zakelijk waren maar tot de privésfeer behoorde. Belanghebbenden hebben dat weliswaar gesteld, maar de inspecteur heeft dat betwist. Daarbij heeft de rechtbank tevens meegewogen dat in het rapport van 2012 staat vermeld dat de voorbelasting slechts globaal is beoordeeld. Het beroep van de BV op het vertrouwensbeginsel faalt dus. Vraag 2 moet dus bevestigend worden beantwoord. Dat betekent dat het beroep in de zaak met zaaknummer 17/649 in zoverre ongegrond is.
[naam project]’ en daarom mogelijk tot onteigening wilde overgaan, is op zichzelf geen specifieke kennis die alleen [belanghebbende B] had. Die kennis is te algemeen van aard om te kunnen zeggen dat [belanghebbende B] dusdanige voorkennis had dat alleen hij een resultaat kon realiseren dat verborgen bleef voor anderen. Datzelfde heeft te gelden voor de wetenschap die de inspecteur [belanghebbende B] toeschrijft ter zake van het voor perceel A geldende bestemmingsplan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat sprake is geweest van bijzondere kennis bij [belanghebbende B] . Vraag 5 moet dus ontkennend worden beantwoord.
kosten advocatuur en overige bedrijfs- en advieskosten’ als genoemd in onderdeel 5.4 van het rapport van 2015. Het ging om een winstcorrectie in 2011 van in totaal € 72.005. De daarover verschuldigde omzetbelasting tegen een tarief van 19% bedraagt de nageheven € 13.680. Ter zitting is namens de BV aangegeven dat zij de winstcorrectie van € 72.005 niet betwist; zij betwist wat de winstcorrecties over 2011 betreft alleen de correctie ‘
belastingschade/deskundigenvergoeding’ (onderdeel 5.3 van het rapport van 2015) ter grootte van € 66.876. Nu de juistheid van de correctie van een bedrag van € 72.005 niet wordt betwist, is eveneens de correctie van de dienaangaande in aftrek gebrachte omzetbelasting van € 13.060 in beginsel terecht.
‘belastingschade/deskundigenvergoeding’van € 66.876 (onderdeel 5.3 van het rapport van 2015). Deze correctie ziet op de vraag hoe hoog de bij de BV belaste bate is uit hoofde van de deskundigenvergoeding van € 150.000, die de Provincie Limburg krachtens de koopovereenkomst aan [belanghebbende B] heeft betaald. Volgens de BV is die bate € 63.540, zijnde een zakelijk deel van 42,4% van die € 150.000. Volgens de inspecteur is die bate € 66.876 hoger, omdat van de totale vergoeding van € 150.000 een bedrag van € 116.000 als belaste uitkering voor belastingschade moet worden aangemerkt en voor het overige sprake is van een vergoeding van deskundigenkosten. Van die vergoeding voor deskundigenkosten van € 34.000 is (conform de door belanghebbenden genoemde percentages) 42,4% (ofwel € 14.416) aan te merken als zakelijk.
belastingschade/deskundigenvergoeding’ onterecht dan wel te hoog is. Anders dan de BV betoogt behoeft de omkering en verzwaring van de bewijslast geen motivering door de inspecteur, als is vast komen te staan dat de vereiste aangifte niet is gedaan.
‘belastingschade/deskundigenvergoeding’terecht en naar het juiste bedrag is toegepast; vraag 11 moet dus bevestigend worden beantwoord. Het beroep in de zaak met zaaknummer 17/231 is dus in zoverre ongegrond.
5.Proceskosten
6.Beslissing
Procedurenummer 17/232 (verliesvaststelling Vpb 2012)
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: