In deze zaak gaat het om de waardering van een erfpachtrecht voor de erfbelasting. Belanghebbende en zijn broer hebben het recht van erfpacht op een woning geërfd na het overlijden van hun moeder in 2015. De inspecteur van de Belastingdienst legde een aanslag erfbelasting op, waarbij de waarde van het erfpachtrecht werd vastgesteld op € 176.000, gebaseerd op de WOZ-waarde minus de canon. Belanghebbende betwistte deze waardering en stelde dat de waarde in het economische verkeer € 110.000 bedroeg, wat ook niet in geschil was. De rechtbank oordeelde dat het arrest BNB 2016/234 van de Hoge Raad ook van toepassing was op artikel 10b van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 (UB SW). De rechtbank concludeerde dat de regeling in artikel 10b UB SW onverbindend was, omdat de waarde in het economische verkeer in betekenende mate afweek van de waarde volgens de regeling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de aanslag tot een belaste verkrijging van € 10.645. De inspecteur werd ook verplicht het griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.