ECLI:NL:RBZWB:2018:3649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
BRE17_7446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en terugvordering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van de WW-uitkering van de eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 20 oktober 2017, waarin zijn recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) werd herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in april 2017 een bedrag van € 769,56 had verdiend bij zijn werkgever, maar dat het UWV op basis van gegevens van de werkgever een hoger bedrag van € 889,59 had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht was overgegaan tot herziening van de WW-uitkering, omdat de eiser niet de juiste inkomensgegevens had doorgegeven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het UWV verplicht was om het te veel betaalde bedrag van € 119,- terug te vorderen. De eiser had geen dringende redenen aangevoerd om van herziening en terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van het bestreden besluit van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/7446 WW

uitspraak van 12 juni 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 oktober 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake de herziening van zijn recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 mei 2018. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de WW.
Met ingang van 21 maart 2017 is eiser gaan werken bij [naam werkgever]. Op 1 mei 2017 heeft eiser bij het UWV opgave gedaan van zijn inkomsten over de maand april 2017. Op het inkomstenformulier heeft hij vermeld dat hij over die maand een bruto bedrag van € 769,56 bij [naam werkgever] heeft verdiend.
Op 12 mei 2017 heeft eiser aan het UWV doorgegeven dat hij met ingang van 15 mei 2017 bij [naam werkgever2]. aan het werk zal gaan en dat de einddatum van dat werk 22 augustus 2017 is.
Bij brief van 1 juni 2017 heeft het UWV eiser bericht dat de werkgever over de maand april 2017 een bedrag van € 888,59 aan SV-loon heeft opgegeven.
Bij besluit van 9 juni 2017 (primair besluit) is eiser bericht dat zijn WW-uitkering met ingang van 1 april 2017 zal worden herzien. Gebleken is dat eiser niet de juiste inkomsten over de periode van 1 april 2017 tot en met 30 april 2017 aan het UWV heeft doorgegeven. Op grond van de door hem doorgegeven inkomsten heeft het UWV € 769,56 aan inkomsten op de WW-uitkering gekort, terwijl dit € 888,59 had moeten zijn. Het bedrag dat eiser te veel aan WW-uitkering heeft ontvangen over de periode van 1 april 2017 tot en met 30 april 2017 is € 119,- bruto en dat bedrag dient hij terug te betalen.
Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hierbij is de motivering van het primaire besluit gehandhaafd. Er is niet gebleken van een dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien.
2. Eiser voert aan dat uit de door hem overgelegde inkomstenspecificaties blijkt dat hij over de maand april 2017 in totaal € 769,56 heeft verdiend bij [naam werkgever]. In mei 2017 zijn over deze periode nog enkele kwartiertjes, welke [naam werkgever] was vergeten te verlonen, uitbetaald. Eiser heeft deze inkomsten opgegeven over de maand mei 2017. Het UWV wijkt in het bestreden besluit af van zijn eigen regels. Bij eerdere besluiten werd bij het vaststellen van het maandinkomen uitgegaan van de datum van de betaling bij toekennen van een transactie aan een bepaalde maand, dit om het inkomen laag vast te stellen. Nu wordt de betaling in mei 2017 toch toegerekend aan de maand april 2017. Eerdere beslissingen op bezwaar houden hiermee verband. Eiser meent dat oude beslissingen op bezwaar moeten worden aangepast naar aanleiding van het bestreden besluit, in die zin dat ook voor deze besluiten moet gelden dat inkomsten die horen bij werkzaamheden over een bepaalde maand, moeten worden toegerekend aan die maand (zodat niet de datum van betaling leidend is). Eiser meent dat hij in totaal inmiddels een vordering heeft op UWV van bijna € 264.000,- wegens al zijn bestede uren aan het schrijven van brieven en het opnemen van verlof daarvoor.
3. Op grond van artikel 22a van de WW gaat het UWV over tot herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van een WW-uitkering indien ten onrechte of tot een hoog bedrag uitkering is verleend doordat de uitkeringsgerechtigde zijn inlichtingenplicht, neergelegd in artikel 25 van de WW, niet of niet behoorlijk is nagekomen. Het UWV kan hiervan geheel of gedeeltelijk afzien in geval van dringende redenen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36, eerste lid, van de WW voor zover hier van belang, wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
In artikel 47, tweede lid, van de WW, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur bepaald wordt wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
In artikel 4:1, eerste lid, van het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten is onder meer bepaald dat inkomen voor de toepassing van de WW wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan. In het zevende lid van dit artikel is bepaald dat verweerder het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, kan toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.
In het negende lid van dit artikel is bepaald dat inkomen over een aangiftetijdvak van vier weken wordt geacht te zijn genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van vier weken eindigt. In het elfde lid van dit artikel is bepaald dat verweerder het inkomen op een andere wijze kan vaststellen indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. In geschil is de vraag of het UWV terecht eisers WW-uitkering over april 2017 heeft herzien. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of het UWV bij die herziening is uitgegaan van de juiste inkomensgegevens. De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechtsprekende instantie in dit soort zaken, heeft al eerder een oordeel gegeven over de vraag van welke inkomensgegevens het UWV moet uitgaan. Dat oordeel is te vinden in uitspraken van de CRvB van onder andere 19 februari 2014 en van 19 augustus 2015. Deze uitspraken zijn gepubliceerd op de website ‘rechtspraak.nl’, met de nummers ECLI:NL:CRVB:2014:631 en ECLI:NL:CRVB:2015:2789. Volgens de CRvB mag het UWV uitgaan van de gegevens die zijn verstrekt door de werkgever zoals ze zijn opgenomen in de polisadministratie van het UWV, waarvan Suwinet een onderdeel van is. Dat is alleen anders wanneer de betrokken werknemer aantoont dat deze gegevens niet juist zijn, bijvoorbeeld aan de hand van loonstroken. Van belang is dus hoe de werkgever (door tussenkomst van de belastingdienst) de inkomsten opgeeft in Suwinet.
4.2
Uit de door het UWV overgelegde gegevens uit Suwinet blijkt dat [naam werkgever] over het tijdvak van 1 april 2017 tot en met 30 april 2017 een bedrag van € 889,59 aan SV loon heeft opgegeven. Dat betekent dat, ook al zijn een deel van de inkomsten uit april 2017 pas uitbetaald in mei 2017, deze inkomsten toch moeten worden toegerekend tot april 2017. Het voorgaande betekent dat eisers inkomen over april 2017 hoger was dan hij zelf aan het UWV heeft doorgegeven. Daarom is het UWV (op grond van het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW) terecht, uitgaande van een inkomen van € 889,59, overgegaan tot herziening van het besluit tot toekenning van de aan eiser verstrekte WW-uitkering over april 2017.
4.3
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat uit deze bepaling voor het UWV een verplichting tot terugvordering voortvloeit. Uit het voorgaande blijkt dat eiser in april 2017 € 119,- te veel aan WW-uitkering heeft ontvangen. Het UWV is daarom terecht overgegaan tot terugvordering van dat bedrag.
4.4
Van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien is niet gebleken. Het bestreden besluit is dan ook rechtmatig genomen. Dat eiser van mening is dat het UWV de hier gehanteerde berekeningstechniek ook op andere – hier niet in geding zijnde – besluiten had moeten toepassen, maakt het voorgaande niet anders. De overige gronden van eiser behoeven geen bespreking.
5. Het beroep is ongegrond.
6 . Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.