Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bancaire instelling en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrek van voorbelasting. De belanghebbende, een private bank, had de btw op haar gemengd gebruikte goederen en diensten pro rata in aftrek gebracht, waarbij zij de klassieke methode toepaste. De rechtbank moest beoordelen of de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat het werkelijke gebruik van de gemengd gebruikte goederen en diensten afweek van de klassieke methode, en of zij recht had op een aanvullende aftrek van voorbelasting.
De rechtbank oordeelde dat de door de belanghebbende overgelegde berekeningen niet voldoende nauwkeurig waren om te voldoen aan de bewijslast. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet in staat was om aan te tonen dat de klassieke methode niet het juiste beeld gaf van het werkelijke gebruik. De rechtbank verwierp de stellingen van de belanghebbende dat de berekeningen op basis van de rentemarge en de uitsluiting van bepaalde rente-inkomsten tot een hogere aftrek zouden leiden, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de inspecteur om omzetbelastingteruggaaf te verlenen.