Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd, samen met een verzuimboete van € 4.761. De naheffingsaanslag was het gevolg van een suppletie die belanghebbende had ingediend, waarin zij een te betalen bedrag van € 95.235 aangaf voor het tijdvak van 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016. De inspecteur had de boete opgelegd omdat belanghebbende haar fiscale verplichtingen niet tijdig was nagekomen.
De rechtbank heeft zich in deze zaak niet alleen gebogen over de hoogte van de opgelegde boete, maar ook over de vraag of het verdedigingsbeginsel is geschonden, aangezien de boete vooraf niet was aangekondigd. De rechtbank concludeert dat, zelfs als het verdedigingsbeginsel van toepassing zou zijn, dit niet leidt tot vernietiging van de boete. Belanghebbende heeft geen feiten aangevoerd die erop wijzen dat het besluitvormingsproces van de inspecteur anders zou zijn verlopen zonder de vermeende schending van het verdedigingsbeginsel.
De rechtbank oordeelt dat de opgelegde boete passend en geboden is, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.