Artikel 11a van de Wet DB is ingevoerd bij de wet Overige fiscale maatregelen 2008, Stb. 2007, 563 (zie artikel VII, onderdeel D). Bij diezelfde wet is artikel 10, tweede lid, van de Wet DB vervallen en is de mogelijkheid vervallen voor een fbi om op grond van artikel 25 van de Wet Vpb dividendbelasting als voorheffing te verrekenen met de vennootschapsbelasting (artikel VII, onderdeel B resp. artikel VI, onderdeel B). Naast de wijziging van een teruggaveregeling in een afdrachtverminderingsregeling is er ook een wijziging met betrekking tot de wijze van tegemoetkoming in het fbi-regime voor buitenlandse bronbelastingen. Eerder was er met betrekking tot (bepaalde) buitenlandse bronbelastingen op dividend voorzien in een tegemoetkoming in de vennootschapsbelasting (artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb en artikel 6 van het Besluit Beleggingsinstellingen). Die tegemoetkoming is komen te vervallen. Onder het nieuwe regime geldt voor buitenlandse bronbelastingen ook het in artikel 11a van de Wet DB neergelegde systeem van afdrachtvermindering, net zoals voor Nederlandse dividendbelasting. Al deze wijzigingen zijn op grond van het overgangsrecht (artikel XXVI) van toepassing vanaf, kort gezegd, het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008.
De wijziging van een teruggaveregeling in een afdrachtverminderingsregeling houdt verband met een eerdere wijziging van het fbi-regime per 1 augustus 2007 in de vennootschapsbelasting bij Wet van 21 juli 2007, Stb. 2007, 269. Bij die wijziging zijn eisen voor de kwalificatie als fbi aangepast, waaronder eisen wat betreft de rechtsvorm en de eis dat de fbi in Nederland moet zijn gevestigd. Deze beide wijzigingen zijn ingegeven in verband met mogelijke strijdigheid met het EU-recht (Kamerstukken II 2005/06, 30 533, nr. 3, p. 5). Door deze wijzigingen per 1 augustus 2007 is het mogelijk dat ook een in het buitenland gevestigd lichaam met een Nederlandse vaste inrichting, onder voorwaarden, als fbi wordt aangemerkt.
De wijziging van een teruggaveregeling in een afdrachtverminderingsregeling houdt met dit laatste verband. De memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2007/08, 31 206, nr. 3, p. 8) vermeldt daarover het volgende:
“Per 1 augustus 2007 kunnen ook in het buitenland gevestigde vennootschappen met een Nederlandse vaste inrichting onder voorwaarden als beleggingsinstelling worden aangemerkt. Dat heeft tot gevolg dat dergelijke buitenlandse vennootschappen ongelimiteerd recht krijgen op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Hierdoor gaat feitelijk een Nederlandse belastingclaim op Nederlandse bronnen verloren. Bij de beleggingsinstelling wordt namelijk vanwege het nultarief geen vennootschapsbelasting geheven over de winst van de vaste inrichting. Daarnaast kan geen Nederlandse dividendbelasting worden geheven bij uitdeling, omdat de beleggingsinstelling niet in Nederland is gevestigd.
Om de budgettaire impact hiervan te beperken, wordt de huidige teruggaafregeling omgezet in een afdrachtvermindering binnen de dividendbelasting.”
De wijziging ter zake van buitenlandse bronbelasting is in voormelde memorie van toelichting (p. 8-9) als volgt toegelicht:
“Om geen onderscheid te maken met ten laste van de fiscale beleggingsinstelling ingehouden en drukkende buitenlandse bronbelasting, zal ook deze volledig in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van de afdrachtvermindering. De huidige regeling inzake tegemoetkoming voor buitenlandse bronheffingen kan daarmee komen te vervallen. Daarmee wordt tevens de aanleiding voor de procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak C-194/6 (Orange European Smallcap Fund) weggenomen”.