ECLI:NL:RBZWB:2017:8750

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
C/02/324893 / HA ZA 16-886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschillen na brandstichting en illegale activiteiten

In deze zaak vorderden de eisers, wettelijk vertegenwoordigers van minderjarige kinderen, betaling van schadevergoeding van de verzekeraar De Zeeuwse na een brand in de woning van hun overleden grootvader, die door brandstichting was ontstaan. De verzekeraar weigerde uitkering op basis van de meldingsplicht bij risicowijzigingen en een clausule die schade door illegale activiteiten uitsluit. De rechtbank oordeelde dat de eisers ontvankelijk waren in hun vorderingen, ondanks de betwisting van de verzekeraar over hun hoedanigheid. De rechtbank concludeerde dat de brand niet het gevolg was van de illegale activiteiten van de grootvader, aangezien de hennepkwekerij al was ontmanteld voor de brand. De rechtbank verwierp de verweren van De Zeeuwse en oordeelde dat de verzekeraar gehouden was om de schade te vergoeden op basis van de bedrijfsgebouwenverzekering, de inboedelverzekering en de ongevallenverzekering. De rechtbank stelde de schade aan de woning vast op basis van de verkoopwaarde en veroordeelde De Zeeuwse tot betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/324893 / HA ZA 16-886
Vonnis van 12 juli 2017
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
beiden in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen
[X]en
[Y],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
tegen
de naamloze vennootschap
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
h.o.d.n. Zeeuwse Verzekeringen,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. M. van der Bent te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] (in mannelijk meervoud) en De Zeeuwse genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 maart 2017;
  • het proces-verbaal van de op 30 mei 2017 gehouden comparitie en de ter gelegenheid daarvan overgelegde aantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] en [Y] zijn de kleinkinderen en enige erfgenamen van de heer [opa] (hierna: [opa] ). Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
In de nacht van 18 op 19 augustus 2014 is [opa] als gevolg van een misdrijf om het leven gekomen. Zijn woning met kantoor en winkel aan de [adres] (hierna: de woning), waar hij die nacht verbleef, is toen in brand gestoken. Als gevolg van de brand is de woning nagenoeg volledig uitgebrand.
2.3.
Bij leven had [opa] door bemiddeling van een assurantietussenpersoon een bedrijfsgebouwenverzekering gesloten met De Zeeuwse, op grond waarvan de woning verzekerd was tegen schade als gevolg van brand. Op deze verzekering zijn van toepassing de Aanvullende voorwaarden Bedrijfsgebouwen Uitgebreid 2001. Voor zover hier van belang is daarin het volgende opgenomen:
Artikel 10. Risicowijziging
10.1.
Meldingsverplichting van verzekeringnemer
Verzekeringnemer is verplicht tijdig vooraf, of in die gevallen waarin dit niet mogelijk is binnen 14 dagen na de dag waarop een van de hierna genoemde wijzigingen heeft plaatsgevonden, schriftelijk aan de maatschappij kennis te geven van:a. wijziging van de aard van het omschreven bedrijf, het beroep of de activiteit;
b. wijziging van bestemming, bouwaard of dakbedekking van het omschreven gebouw(…)tenzij verzekeringnemer aannemelijk maakt dat hij van het optreden van een van de genoemde wijzigingen niet op de hoogte was en dat redelijkerwijs ook niet kon zijn.(…)10.3. Gevolgen van niet of niet tijdig meldenVerzuimt de verzekeringnemer kennis te geven van de risicowijzigingen genoemd onder 10.1., dan vervalt elk recht op vergoeding van schade ontstaan na de datum van risicowijziging, tenzij de verzekering ook na de kennisgeving zou zijn gecontinueerd.
(…)”.
Op het door De Zeeuwse op 19 augustus 2014 afgegeven polisblad zijn voorts van toepassing verklaard op de verzekering de ‘Bijzondere voorwaarden behorende bij de Bedrijfsgebouwenverzekering’. Voor zover hier van belang is hierin het volgend opgenomen:
“(…)Illegale activiteiten
Wij vergoeden geen schade die is ontstaan
(…) door of in verband met illegale activiteiten in uw bedrijfsgebouw of op het perceel. Het is niet van belang of u op de hoogte was van deze illegale activiteiten
(…)
Onder illegale activiteiten verstaan wij alle wettelijk niet toegestane activiteiten, zoals:(…) hennepteelt, fabricage van of handel in hennepproducten (…)”
2.4.
Naast de bedrijfsgebouwenverzekering had [opa] een inboedelverzekering en een ongevallenverzekering met De Zeeuwse gesloten. De inboedelverzekering dekt schade aan de inboedel in de woning als gevolg van brand, terwijl de ongevallenverzekering onder bepaalde voorwaarden recht geeft op een verzekerde som bij overlijden van € 5.000,00.
Op de inboedelverzekering zijn de Aanvullende voorwaarden Inboedelverzekering Uitgebreid-Plus 2005 van toepassing. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Artikel 7 Wijzigingen7.1 Meldingsverplichting van verzekeringnemer
Verzekeringnemer dient de maatschappij zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 2 maanden, op de hoogte te brengen van verhuizing en wijziging van de bestemming van de omschreven inboedel en van de bestemming, gebruik, bewoning, bouwaard en dakbedekking van het omschreven gebouw.(…)7.3 Gevolgen van niet of niet tijdig melden
Verzuimt de verzekeringnemer tijdig kennis te geven van de risicowijzigingen genoemd onder artikel 7.1 dan vervalt elk recht op schadevergoeding 2 maanden na de datum van de risicowijziging, tenzij de verzekering ook na de kennisgeving ongewijzigd zou zijn gecontinueerd.(…)”
Op de ongevallenverzekering zijn de Privé Pakketvoorwaarden 2006 van toepassing. In artikel 7.3 is vermeld:
“De maatschappij is niet tot enige uitkering verplicht ter zake van:(…)ongevallen in verband met het door verzekeringnemer plegen van of deelnemen aan een misdrijf of poging daartoe.”
2.5.
Op 19 augustus 2014 heeft De Zeeuwse opdracht gegeven aan de heer [A] van het bedrijf [naam bedrijf] om onderzoek te doen naar de toedracht van de brand in de woning. In het naar aanleiding van dat onderzoek gemaakte rapport van 5 december 2014 is onder meer het volgende vermeld (‘samenvatting en conclusies’, pagina 56):
“(…)De brand is op die plaatsen met zekerheid ontstaan door het opzettelijk bij brengen van vuur in enigerlei vorm, te weten door brandstichting.
(…)
Een derde brandhaard is aangetroffen in de keuken op de 1e verdieping aan de rechter achterzijde. Daarbij is geen verklaarbare oorzaak aangetroffen voor het ontstaan van de brand op die plaats.(…)
Door de politie is in de pers bekend gemaakt dat de verzekerde door geweld om het leven is gebracht.Uit het onderzoek is vastgesteld dat de verzekerde zich vrijwel zeker bezig heeft gehouden met illegale activiteiten. In juli 2014 is door de politie in de woning van de verzekerde een illegale hennepkwekerij aangetroffen. Bij het onderzoek daarnaar bleek dat de elektriciteit voor die kwekerij door diefstal was verkregen door de elektriciteit voor de elektriciteitsmeter om af te tappen en direct te voeren naar het schakelbord van de kwekerij.
Uit het onderzoek door de rapporteur is niet bekend geworden wie de brand in de woning heeft aangestoken of wie de verzekerde om het leven heeft gebracht.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vorderen – samengevat – om voor recht te verklaren dat De Zeeuwse de bedrijfsgebouwenverzekering, de inboedelverzekering en de ongevallenverzekering dient na te komen en de schade als gevolg van de brand dient te vergoeden, alsmede veroordeling van De Zeeuwse tot nakoming van die verzekeringen door betaling van de op grond daarvan verschuldigde uitkeringen, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De Zeeuwse voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] gronden hun vordering op de verzekeringsovereenkomst. Zij stellen dat het verzekerd evenement (de brand) zich heeft voorgedaan, zodat De Zeeuwse gehouden is tot vergoeding van de schade als gevolg daarvan.
hoedanigheid procespartij
4.2.
De Zeeuwse heeft allereerst aangevoerd dat [eiser] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen omdat zij De Zeeuwse niet hebben gedagvaard in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de vereffenaars van de nalatenschap van [opa] , maar in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de erfgenamen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.3.
De vraag in welke hoedanigheid een eisende partij optreedt, vergt uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie wordt ingeleid. Ingevolge artikel 3:59 BW zijn de artikelen 3:33 en 3:35 BW op deze uitleg overeenkomstig van toepassing. In verband met de aard van het stuk en de belangen van de wederpartij moeten strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht. Zie HR 22 oktober 2004, NJ 2006, 202.
4.4.
In het onderhavige geval vermeldt de kop van de dagvaarding slechts dat [eiser] optreden als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen [X] en [Y] en niet tevens dat de kinderen optreden in hun hoedanigheid van vereffenaar. Bij de dagvaarding is echter als productie 4 een verklaring van erfrecht overgelegd waaruit blijkt dat [X] en [Y] de enige erfgenamen zijn van [opa] , dat zij de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en dat zij als vereffenaar worden vertegenwoordigd door hun ouders. In het licht van de voornoemde maatstaf kon daarom bij De Zeeuwse redelijkerwijs geen misverstand zijn ontstaan omtrent de hoedanigheid van hun materiële wederpartij. Dat daarover geen misverstand is ontstaan, blijkt bovendien uit het verweer van De Zeeuwse. De rechtbank verwerpt het verweer van De Zeeuwse.
risicowijziging
4.5.
De Zeeuwse beroept zich wat de bedrijfsgebouwenverzekering betreft op artikel 10 Aanvullende voorwaarden Bedrijfsgebouwen Uitgebreid 2001 en wat de inboedelverzekering betreft op artikel 7 Aanvullende voorwaarden Inboedelverzekering Uitgebreid-Plus 2005. Zij stelt dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was die op 21 juli 2014 is ontmanteld, welke [opa] op grond van voornoemde polisbepalingen bij De Zeeuwse had moeten melden. Zij stelt verder dat indien die hennepkwekerij zou zijn gemeld, zij beide verzekeringen zou hebben beëindigd. Zij wenst geen illegale activiteiten te verzekeren die bovendien leiden tot een verhoogd brandrisico, zo stelt De Zeeuwse. Op grond van voornoemde bepalingen is volgens De Zeeuwse daarom elk recht op vergoeding van schade vervallen.
4.6.
[eiser] hebben hiertegen onder (veel) meer aangevoerd dat, indien het exploiteren van een hennepkwekerij al als een bestemmingswijziging moet worden aangemerkt, hetgeen zij betwisten, dit beroep van De Zeeuwse naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat er geen causaal verband bestaat tussen de bestemmingswijziging (het kweken van hennep) en de brand. Zij verwijzen naar HR 19 mei 1995, ECLI:NL:HR:2000:AA7915 (
Modalfa/Schermer).
4.7.
De polisbepalingen waarop De Zeeuwse zich beroept verplichten de verzekeringnemer om een risicowijziging te melden op straffe van verval van het recht op schadevergoeding. Deze bepalingen strekken ertoe de verzekeraar te beschermen tegen gevolgen van risicoverzwaring in het geval de verzekeraar niet van zo’n verzwaring op de hoogte is gesteld. Zij zijn op grond van artikel 6:248 lid 2 BW niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.8.
In het door [eiser] genoemde arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die tot gevolg hebben dat aan de verzekeraar, ondanks een wijziging van de bestemming van het gebouw in de zin van artikel 293 K, geen beroep op dat artikel openstaat. Daarbij valt volgens de Hoge Raad te denken aan het geval waarin de bestemmingswijziging ongedaan is gemaakt voordat het risico zich heeft verwezenlijkt. Voorts kan volgens de Hoge Raad worden gedacht aan het geval waarin onvoldoende verband bestaat tussen de bestemmingswijziging en het risico zoals dat zich heeft verwezenlijkt of indien de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst ongewijzigd continueert na van de bestemmingswijziging op de hoogte te zijn gebracht. Zie voor het causaliteitsvereiste voorts Hof Amsterdam 14 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:29 en, voor het geval van een preventieve garantieclausule HR 27 oktober 2000, NJ 2001, 120 (
Bicak/Aegon). Zie voorts Hof Den Haag 25 februari 2014, RAV 2014, 83.
4.9.
Waar het tegen de achtergrond van voornoemde arresten in de onderhavige zaak in wezen om gaat is of De Zeeuwse daadwerkelijk in een redelijk belang is geschaad doordat [opa] De Zeeuwse niet in kennis heeft gesteld van de hennepkwekerij in de woning. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Het door De Zeeuwse gestelde belang betreft het belang om geen illegale activiteiten te verzekeren en activiteiten die het risico op brand onaanvaardbaar verhogen. Van een illegale activiteit die het risico op brand verhoogd was evenwel tijdens het verzekerde evenement geen sprake meer. De brand is daarnaast niet veroorzaakt door de installatie van de hennepkwekerij of de aansluiting daarvan op het elektriciteitsnet, maar is gesticht toen de hennepkwekerij al ontmanteld was. Mitsdien ontbreekt voldoende causaal verband tussen de veronderstelde niet-nakoming van de contractuele verplichting om de aanwezigheid van de hennepkwekerij te melden en het risico dat zich heeft verwezenlijkt.
4.10.
De conclusie is dat De Zeeuwse zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet met succes kan beroepen op de meergenoemde polisbepalingen. De andere verweren van [opa] tegen het beroep van De Zeeuwse op deze bepalingen kunnen onbesproken blijven.
clausule illegale activiteiten en artikel 7.3 van de Privé Pakketvoorwaarden
4.11.
Wat de bedrijfsgebouwenverzekering betreft, beroept De Zeeuwse zich op de illegale activiteiten-clausule en wat de ongevallenverzekering betreft op artikel 7.3 van de Privé Pakketvoorwaarden. De Zeeuwse stelt dat de brand is gesticht in verband met de hennepkwekerij in de woning en dat de moord verband houdt met het deelnemen van [opa] aan criminele activiteiten. Volgens haar wijzen de feiten op een afrekening van de belanghebbenden bij de hennep(planten) met [opa] . Zij wijst er allereerst op dat in de woning van [opa] nog geen maand eerder een hennepkwekerij was opgerold. Zij voegt daar met verwijzing naar het rapport van de heer [A] aan toe dat de stroom voor de hennepkwekerij in de woning illegaal werd verkregen door de elektriciteit vóór de elektriciteitsmeter af te tappen en direct te voeren naar het schakelbord van de hennepkwekerij. Zij wijst daarnaast op de in het rapport opgenomen verklaring van de ex-partner van [opa] , mevrouw [B] . Mevrouw [B] verklaart dat zij ooit een conversatie heeft gehoord tussen de echtgenote van eiser sub 1 (eiseres sub 2) en de moeder van [opa] , waarin die moeder desgevraagd had bevestigd dat haar zoon “gevaarlijk" is (maar dat hij haar kinderen geen kwaad zou doen). Zij verklaart voorts dat de moeder van [opa] haar heeft meegedeeld dat hij zich na het beëindigen van hun relatie tien jaar geleden is gaan inlaten met criminelen. Daarnaast verklaart zij dat zij na de beëindiging van de relatie nog twee jaar als administratief medewerkster voor [opa] heeft gewerkt en dat hij gedurende die tijd elke drie maanden over grote sommen contant geld beschikte, soms wel over € 10.000,00 en soms wel over € 15.000,00. Mevrouw [B] verklaart voorts nog dat zij “van horen zeggen” heeft dat [opa] door de dader(s) was toegetakeld, waarbij onder andere zijn oren en zijn vingers waren afgesneden. De Zeeuwse wijst daarnaast op de verklaring van de heer [C] die verklaart enkele keren geroken te hebben dat uit de woning de lucht van hennepplanten kwam, voor het eerste vijf jaar geleden, en naar een verklaring van de heer [D] van de energieleverancier Delta dat [opa] eerder hennepkwekerijen heeft gehad op twee andere locaties, welke kwekerijen in oktober en november 2010 zijn opgerold.
4.12.
Ook het beroep op deze bepalingen slaagt niet.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de door De Zeeuwse genoemde Bijzondere Voorwaarden van toepassing zijn op de bedrijfsgebouwenverzekering – hetgeen [eiser] hebben weersproken – en voorts ervan uitgaande dat [opa] zich bezig heeft gehouden met het exploiteren van hennepkwekerijen en/of andere criminele activiteiten, dan volgt daaruit nog niet dat de moord en brandstichting in verband staan met die activiteiten en te meer niet dat deze in verband staan met de exploitatie van de hennepkwekerij in de woning of de ontmanteling daarvan. De Zeeuwse heeft niet gesteld met welke concrete misdrijven [opa] zich ten tijde van de moord/brand bezighield. Daar komt bij dat de ontmanteling van een hennepkwekerij (volgens de verklaring van [C] zouden daarbij 305 hennepplanten zijn aangetroffen) in een woning in het algemeen niet tot gevolg heeft dat degene die de hennepkwekerij exploiteerde wordt vermoord en diens woning in brand wordt gestoken. Het (uitgebreide) onderzoek van de politie naar de moord en de brandstichting heeft omtrent de perso(o)n(en) van de dader(s) en het motief voor de moord en brandstichting niets opgeleverd. De door De Zeeuwse gestelde gevolgtrekking is gelet op het een en ander naar het oordeel van de rechtbank (te) speculatief. Zij heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld voor de door haar genoemde gevolgtrekking, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
uitkering
4.13.
Nu het beroep van De Zeeuwse op de voornoemde (polis)bepalingen faalt, is zij gehouden om krachtens de bedrijfsgebouwenverzekering, de inboedelverzekering en de ongevallenverzekering uit te keren. De gevorderde verklaring voor recht (vordering sub 1) is toewijsbaar met dien verstande dat nakoming van de ongevallenverzekering geschiedt door de schade als gevolg van het overlijden van [opa] te vergoeden en niet, zoals gevorderd, door de schade als gevolg van de brand te vergoeden.
4.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering die De Zeeuwse krachtens de inboedelverzekering en de ongevallenverzekering dient te betalen respectievelijk € 6.000,00 en € 5.000,00 bedraagt, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De vorderingen sub 3 en 5 zijn daarom toewijsbaar.
4.15.
[eiser] stellen dat de schade aan de woning moet worden vergoed op basis van de verkoopwaarde van de woning, hetgeen door De Zeeuwse niet wordt bestreden.
Partijen verschillen van mening over de omvang van de schade aan de woning en de omvang van de kosten, uitgaande van de verkoopwaarde daarvan.
4.16.
Volgens artikel 7.1 van de Aanvullende voorwaarden Bedrijfsgebouwen Uitgebreid 2001 worden de door het evenement veroorzaakte schade en kosten, alsmede de verkoopwaarde van de woning onmiddellijk vóór en na het evenement vastgesteld door twee experts – de maatschappij en de verzekerde benoemen elk één expert – tenzij vaststelling door één expert wordt overeengekomen. Voor het geval van verschil benoemen de twee experts tezamen een derde expert, die binnen de grenzen van de door hen vastgestelde cijfers de bindende vaststelling zal verrichten, zo luidt de polisbepaling.
4.17.
In opdracht van De Zeeuwse heeft Dekra Experts B.V. de schade aan de woning op grond van de bedrijfsgebouwenverzekering, uitgaande van de verkoopwaarde, (uiteindelijk) begroot op € 120.000,00, exclusief huurderving (productie 7 dagvaarding). Van de zijde van [eiser] is die schade aan de woning begroot op € 157.500,00 (productie 8 dagvaarding). Er is nog geen derde expert benoemd die een bindende vaststelling heeft verricht conform artikel 7.1 van de polisvoorwaarden.
4.18.
Nakoming van de bedrijfsgebouwenverzekering impliceert dat partijen ertoe overgaan een derde expert te laten benoemen die de schade aan de woning en de kosten, uitgaande van de verkoopwaarde van de woning, bindend vaststelt. De benoeming van een deskundige door de rechtbank, zoals [eiser] hebben gevorderd, is thans niet aan de orde, terwijl een afdoende gestelde grondslag voor toewijzing van de sub 3 van het petitum gevorderde kosten ontbreekt. De vorderingen sub 2 en 3 zullen daarom aldus worden toegewezen dat De Zeeuwse zal worden veroordeeld om de bedrijfsgebouwenverzekering na te komen door aan [eiser] te betalen de schade en de kosten op basis van de verkoopwaarde van de woning. Voor zover meer of anders is gevorderd, dienen deze vorderingen te worden afgewezen.
wettelijke rente
4.19.
[eiser] maken aanspraak op betaling van wettelijke rente over de uit te keren bedragen vanaf 19 augustus 2014, althans vanaf 15 december 2014 (datum waarop De Zeeuwse een standpunt innam over de dekking), althans vanaf de datum van dagvaarding. Zij stellen dat geen tijdstip voor nakoming is overeengekomen, zodat op grond van artikel 6:38 BW terstond nakoming kan worden gevorderd.
4.20.
Artikel 6:119 lid 1 BW bepaalt dat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. [eiser] hebben niet gesteld dat De Zeeuwse in verzuim verkeert, zodat de vordering tot vergoeding van wettelijke rente moet worden afgewezen. Dat terstond nakoming van een verbintenis kan worden gevorderd, brengt niet mee dat de schuldenaar in verzuim is.
buitengerechtelijke kosten
4.21.
[eiser] stellen dat zij kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW hebben gemaakt doordat zij een taxateur hebben ingeschakeld om de omvang van de schade aan de woning te bepalen. Zij begroten deze kosten op twee punten van het geldende liquidatietarief. Daarnaast stellen zij dat zij kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW hebben gemaakt doordat hun advocaat met De Zeeuwse heeft gecorrespondeerd en heeft overlegd. Ook deze kosten begroten [eiser] op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief.
4.22.
De Zeeuwse heeft aangevoerd dat [eiser] op geen enkele wijze inzicht hebben verstrekt in de gevorderde kosten, zodat ook niet beoordeeld kan worden of deze kosten aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen. Gelet op dit verweer had het op de weg van [eiser] gelegen om nader toe te lichten welke concrete kosten zij hebben gemaakt. Nu zij dit hebben nagelaten, hebben zij hun stelling onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten dient te worden afgewezen.
proceskosten
4.23.
De Zeeuwse zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, aan de zijde van [eiser] begroot op € 102,37 voor kosten dagvaarding, € 287,00 voor griffierecht en € 2.842,00 aan salaris advocaat (2 punten van tarief V, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de uitkering op grond van de bedrijfsgebouwenverzekering minimaal € 120.000,00 bedraagt). De proceskostenveroordeling is opeisbaar vanaf de uitspraak van dit vonnis zodat [eiser] geen belang hebben bij hun vordering voor zover die ziet op de opeisbaarheid. De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar als na te melden.
4.24.
Het vonnis zal voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd. Op dit punt is geen verweer gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat De Zeeuwse gehouden is om de bedrijfsgebouwenverzekering (55028292 01), de inboedelverzekering (48001817) en de ongevallenverzekering (5500505705) na te komen door aan [eiser] de schade als gevolg van de brand en het overlijden van de heer [opa] op 18 of 19 augustus 2014 te vergoeden;
5.2.
veroordeelt De Zeeuwse tot nakoming van de bedrijfsgebouwenverzekering (55028292 01) door aan [eiser] te betalen de schade aan de woning en de kosten, op basis van de verkoopwaarde van de woning;
5.3.
veroordeelt De Zeeuwse tot nakoming van de inboedelverzekering (48001817) door aan [eiser] te betalen het schadebedrag van € 6.000,00;
5.4.
veroordeelt De Zeeuwse tot nakoming van de ongevallenverzekering (5500505705) door aan [opa] te betalen het schadebedrag van € 5.000,00;
5.5.
veroordeelt De Zeeuwse in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] begroot op € 389,37 voor verschotten en € 2.842,00 voor salaris, alsmede op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordeling en betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover dit de veroordelingen betreft;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.