ECLI:NL:RBZWB:2017:7928
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gefingeerde dienstbetrekking en intrekking van uitkeringen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 mei 2017, waarin haar uitkeringen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Ziektewet (ZW) en de Wet arbeid en zorg (Wazo) werden ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de feiten vastgesteld door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in beginsel betrokken konden worden bij de beoordeling, tenzij de eiseres kon aantonen dat deze feiten onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband, waardoor de eiseres niet verzekerd was en de uitkeringen ten onrechte waren toegekend. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsstukken, waaronder verklaringen van medewerkers en bankafschriften, die erop wezen dat de eiseres niet daadwerkelijk had gewerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV op goede gronden de uitkeringen had ingetrokken en de onverschuldigd betaalde bedragen had teruggevorderd. De uitspraak benadrukt dat de bestuursrechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter, aangezien in bestuursrechtelijke procedures andere rechtsvragen en bewijslasten gelden.