ECLI:NL:RBZWB:2017:7753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2809
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing BPM en onafhankelijkheid taxateurs in geschil bij schade-auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag BPM (belasting van personenauto's en motorrijwielen) die aan belanghebbende was opgelegd in verband met de invoer van een schade-auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, een VOF, een naheffingsaanslag van € 1.094 had ontvangen, waartegen zij bezwaar had aangetekend. De inspecteur van de Belastingdienst handhaafde de naheffingsaanslag, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde van de auto te laag had vastgesteld.

De rechtbank heeft de onafhankelijkheid van de taxateurs die betrokken waren bij de waardebepaling van de auto beoordeeld. Belanghebbende betwistte de onafhankelijkheid van de taxateur van de inspecteur, terwijl de inspecteur de objectiviteit van de taxateur van belanghebbende in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de deskundigheid of onafhankelijkheid van beide taxateurs te twijfelen. De rechtbank heeft de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 19.399 na schadecorrectie en de naheffingsaanslag verlaagd tot € 592.

Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter hoogte van € 1.482 en het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/2809
uitspraak van 9 november 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] VOF, gevestigd te [plaats A],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 22 april 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) van € 1.094 (aanslagnummer [aanslagnummer]) (de naheffingsaanslag) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 41.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [B] ter bijstand vergezeld van [C], en vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Nijmegen, en namens de inspecteur, [verweerder] ter bijstand vergezeld van [D] (Domeinen Roerende Zaken). De zaken met de zaaknummers BRE 16/2749, BRE 16/2809 en BRE 17/2861 zijn op de zitting gelijktijdig behandeld.

1. Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 592 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.482;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1
Belanghebbende heeft op 29 oktober 2014 aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk en type Nissan Qashqai met VIN eindigend op 3527. Als datum eerste toelating heeft te gelden 16 april 2014. De historische nieuwprijs bedraagt € 29.790. Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een te betalen bedrag aan BPM van € 2.279. Dit bedrag heeft belanghebbende voldaan.
2.2.
Voor de berekening van de verschuldigde BPM heeft belanghebbende de auto laten taxeren middels een fysieke opname op 28 oktober 2014 door [E], die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport (hierna: het taxatierapport). Op het moment van de taxatie had de auto 7.051 kilometers op de teller staan. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 15.397 door op de koerslijstwaarde van EurotaxGlass’s van € 19.735 een schadebedrag van € 4.338 in mindering te brengen.
2.3.
De inspecteur heeft de auto laten hertaxeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Soesterberg. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de referentievoertuigen op € 24.828 gesteld. Op die waarde is een vermindering vanwege geconstateerde schade toegepast van € 236, zodat de handelsinkoopwaarde van de auto € 24.592 bedraagt.
2.4.
Naar aanleiding van de hertaxatie is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. De inspecteur heeft de verschuldigde BPM daarbij op basis van de afschrijvingstabel vastgesteld op € 3.373 omdat dit volgens hem voor belanghebbende gunstiger uitpakte dan de te betalen BPM op basis van de hertaxatie.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2016 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
2.6.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Onafhankelijkheid taxateurs
2.7.
Partijen hebben over en weer gesteld dat de taxateur van de wederpartij onvoldoende onafhankelijk en/of deskundig zijn.
2.7.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat dat [F] – de [functie] die het hertaxatierapport ondertekend heeft – geen erkend taxateur is, niet staat ingeschreven in enig daartoe erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en voor het overige niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Volgens haar moet daarom het rapport van hertaxatie worden verworpen. De inspecteur heeft daartegenover gesteld dat de hertaxateur onder ambtseed dan wel ambtsgelofte werkt binnen een professionele organisatie en is gespecialiseerd in de taxatie van – al dan niet beschadigde – auto’s.
2.7.2.
De inspecteur heeft aangevoerd dat de vereiste objectiviteit en onafhankelijkheid van de taxateur van belanghebbende ernstig in twijfel kan worden getrokken als gevolg van de vergaande samenwerking tussen hem en belanghebbendes gemachtigde alsmede de wijze waarop deze samenwerking op het internet wordt gepresenteerd. Volgens hem moet daarom het taxatierapport van belanghebbende terzijde worden geschoven. De gemachtigde van belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat zijn onderneming ten tijde van het indienen van de aangifte nog niet bestond, zodat van enige relatie op dat moment al zeker geen sprake kon zijn.
2.7.3.
De rechtbank ziet in hetgeen partijen in dit verband over en weer hebben aangevoerd geen reden om aan de deskundigheid en/of onafhankelijkheid van een van beide taxateurs te twijfelen en overweegt daartoe als volgt.
2.7.3.1. In artikel 8, vierde lid van de Uitvoeringsregeling BPM (hierna: UR BPM 1992) is bepaald dat het bij de aangifte gebruikte taxatierapport door een onafhankelijke, erkende taxateur is opgemaakt. De totstandkomingsgeschiedenis vermeldt over het begrip “onafhankelijk” en “erkend” het volgende (Nota van Toelichting, Staatscourant nr. 22974, 30 december 2011):
“Met het begrip ‘onafhankelijk taxateur’ wordt gedoeld op een taxateur die zich niet direct of indirect bezighoudt met activiteiten die een onaanvaardbare schijn van partijdigheid of afhankelijkheid met zich meebrengen. Van een taxateur wordt verwacht dat hij met zijn expertise en kennis van de relevante markt een deskundige en objectieve schatting maakt wat het motorrijtuig, in de staat waarin het zich op dat moment bevindt, redelijkerwijs zou moeten kunnen opbrengen bij inkoop door een handelaar in Nederland. Daarvoor is een onafhankelijke positie onontbeerlijk. Zo mag een taxateur in de zin van artikel 8, vijfde lid [rechtbank: thans vierde lid
] van de UR BPM 1992 geen deel uitmaken van, en evenmin direct of indirect verbonden zijn aan, een bedrijf dat handelt in gebruikte motorrijtuigen of dat voor eigen klanten of derden BPM-aangiften opmaakt of optreedt als gemachtigde bij bezwaar- en beroepsprocedures. Met het begrip ‘erkend taxateur’ wordt gedoeld op een taxateur die binnen de relevante branche als zodanig werkzaam en bekend is, hetgeen blijkt uit een inschrijving, met specialisatie motorrijtuigen, in een register voor taxateurs of schade-experts. Sinds 2001 is geen sprake meer van titelbescherming en beëdiging van taxateurs. Aangezien de beëdiging van taxateurs door de Kamer van Koophandel destijds gold voor een periode van vijf jaar, mag niemand zich inmiddels nog beëdigd taxateur noemen.”
2.7.3.2. De rechtbank stelt voorop dat het de inspecteur vrij staat om een deskundige van zijn keuze in te schakelen, nu artikel 8, vierde lid, van de UR BPM 1992 betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van de onderhavige procedures beschouwt de rechtbank de deskundigen van beide partijen als partijdeskundigen, nu elk door één partij is aangezocht een oordeel te geven over de waarde van de auto’s. Bewijsrechtelijk bestaat daartegen geen bezwaar, zij het dat de bewijskracht van taxaties groter is naarmate deze deskundiger en objectiever tot stand komen. De eis van objectiviteit mag in zoverre dus ook aan de hertaxatierapporten worden gesteld (vgl. Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2014:7299). De verwijzing van de inspecteur naar uitlatingen op de website van de taxateur van belanghebbende, waarop staat vermeld dat de taxateur wordt ondersteund door gemachtigde, geeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de taxateur niet onafhankelijk zou zijn. Dat voor bezwaar- en beroepsprocedures wordt (door)verwezen naar een juridisch onderlegd persoon, komt de rechtbank niet onlogisch voor en vormt onvoldoende reden aan te nemen dat dat eraan in de weg zou staan dat de taxateur zijn werkzaamheden onafhankelijk zou verrichten. De rechtbank heeft voorts, afgaande op de inhoud van het taxatierapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de professionaliteit c.q. onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Overigens heeft (onder meer) het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2015:5118) geoordeeld dat het in de Nota van Toelichting gegeven verbod op (indirecte) verbondenheid een, in het licht van het doel en de strekking van de regeling en het gegeven dat de bewijslast op belanghebbende rust, te restrictieve uitleg van het begrip “onafhankelijk” is. Een dergelijke uitleg vindt evenmin steun in de tekst van de UR BPM 1992.
Handelsinkoopwaarde
2.8.
Partijen zijn het erover eens dat de handelsinkoopwaarde van de auto vóór schadeaftrek op basis van de koerslijst van EurotaxGlass’s € 19.735 bedraagt. Volgens belanghebbende moet op deze koerslijst echter een korting worden toegepast, omdat niet valt uit te sluiten dat in deze koerslijst mede btw-auto’s zijn opgenomen, terwijl uitgegaan moet worden van de lagere waarde van margeauto’s. Zij heeft de rechtbank in dit verband verzocht deze korting in goede justitie vast te stellen. De inspecteur heeft daartegenover gemotiveerd gesteld dat de verschillende koerslijsten elk hun eigen waarderingssysteem kennen waarin de diverse waardevermeerderende en waardeverminderende factoren zijn begrepen.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Het ligt op de weg van belanghebbende, die stelt dat in de door haar gehanteerde koerslijst (mede) btw-auto’s zijn opgenomen, om die stelling aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft haar enkele stelling niet met concrete gegevens onderbouwd. Haar stelling gaat slechts uit van de mogelijkheid dat in de koerslijst btw-auto’s zijn opgenomen, maar zij maakt op geen enkele wijze aannemelijk dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Het eventuele effect, als daarvan al sprake is, kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de uit de koerslijst EurotaxGlass’s volgende waarde. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor een verdere vermindering van de handelsinkoopwaarde vóór schadeaftrek van € 19.735.
Schade
2.10.
De inspecteur heeft zich in de beroepsfase op het nadere standpunt gesteld dat de in aanmerking te nemen schade € 336 bedraagt nu bij de hertaxatie voor de berekening van de herstelkosten ten onrechte is uitgegaan van een te laag uurtarief (exclusief btw). De rechtbank zal derhalve in elk geval dit bedrag in aanmerking nemen. Volgens belanghebbende dient het schadebedrag op € 4.338 te worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met de door haar overgelegde foto’s en haar nadere toelichting ter zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat met een hoger bedrag aan schade dan € 336 rekening moet worden gehouden. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ die de inspecteur volgens haar ten onrechte niet of onvoldoende in zijn schadecalculatie heeft betrokken, behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan hetgeen bij een gebruikte auto van ruim een half jaar oud en met een kilometrage van 7.051 te verwachten is. De rechtbank ziet daarom in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding voor een verdere vermindering van de handelsinkoopwaarde. Derhalve zal de rechtbank de handelsinkoopwaarde wegens schade verminderen tot € 19.399 (€ 19.735 minus € 336). De na te heffen BPM dient dan als volgt te worden berekend:
Bruto BPM
€ 4.410
Historische nieuwprijs
€ 29.790
Handelsinkoopwaarde
€ 19.399 -/-
Werkelijke afschrijving
€ 10.391
Werkelijk afschrijvingspercentage
34,88%
Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage
€ 1.539 -/-
Verschuldigde BPM
€ 2.871
Gelet op het voorgaande dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot een bedrag van € 592 (€ 2.871 - € 2.279).
2.11.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.12.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.482 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2017 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.