ECLI:NL:GHAMS:2015:5118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14/00103
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en taxatie van schade aan personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag BPM die aan de erflater is opgelegd. De erflater had op 1 augustus 2012 aangifte gedaan voor de registratie van een personenauto en had een bedrag van € 32.107 aan belasting voldaan. De inspecteur legde echter een naheffingsaanslag op van € 4.789, die later werd verminderd tot € 3.605. De rechtbank verklaarde het beroep van de erflater ongegrond, waarna het hoger beroep werd ingesteld. De erflater overleed tijdens de procedure, maar de gemachtigde zette het hoger beroep voort namens de belanghebbenden.

De kern van het geschil betreft de vraag of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft vastgesteld en of de schade aan de auto in mindering kan worden gebracht op de taxatiewaarde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de taxateur van de erflater niet onafhankelijk was, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de taxateur niet objectief heeft gehandeld. Het hof concludeert dat de taxatie van de erflater onvoldoende is om de waarde van de auto te onderbouwen, omdat deze ten onrechte rekening hield met een waardevermindering door de noodzaak tot inbouw van een alarmsysteem.

Het hof komt tot de conclusie dat de schade aan de auto schattenderwijs op € 5.500 moet worden vastgesteld. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de naheffingsaanslag wordt verminderd. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden, vastgesteld op € 1.960, en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 14/00103
17 november 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Erven X]te [Z] , belanghebbenden
,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/3691 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Erflater heeft op 1 augustus 2012 aangifte van belasting van personenauto’s
en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan ter zake van de registratie van een personenauto van het [merk] , [type] met het voertuigidentificatienummer [1] voor een te betalen bedrag van € 32.107. Erflater heeft dit bedrag op aangifte voldaan.
1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 april 2013 aan erflater een naheffingsaanslag BPM opgelegd voor een bedrag van € 4.789.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 19 augustus 2013, het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 3.605 en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 235.
1.4.
Erflater heeft tegen de uitspraak van de inspecteur op regelmatige wijze beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 31 januari 2014 heeft de rechtbank het beroep van erflater ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door erflater ingestelde hoger beroep is bij het Hof per faxbericht ingekomen op 12 februari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 6 mei 2015 is erflater overleden. De gemachtigde heeft de procedure namens belanghebbenden voortgezet.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Erflater wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“Eiser heeft op 13 juli 2012 voor € 57.000 een personenauto gekocht van het [merk] , [type] , met datum van eerste toelating 25 oktober 2011 (hierna: de auto).
Eiser heeft op 1 augustus 2012 aangifte bpm gedaan voor de auto. Bij de aangifte heeft eiser gebruik gemaakt van het taxatierapport van [a] van het kantoor [B.V. 1] . In het taxatierapport is de schade aan de auto berekend op € 12.098. Eiser heeft de inkoopwaarde van de auto berekend op € 81.056 en de te betalen bpm, rekening houdend met de schade, berekend op € 32.107.
Verweerder heeft de auto laten hertaxeren door [B.V. 2] . In het hertaxatierapport zijn de herstelkosten berekend op € 3.378,33. Van dit bedrag is € 3.000 op de waarde in mindering gebracht.”
2.2.
Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft vastgesteld.
3.2.
Meer in het bijzonder is in geschil de hoogte van het bedrag van de schade die in mindering kan worden gebracht op de taxatiewaarde van het onderhavige motorrijtuig.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“4.1. Verweerder trekt de onafhankelijkheid van de deskundige van eiser in twijfel, omdat de gemachtigde en de deskundige met elkaar verbonden zouden zijn. De besloten vennootschappen waarbij de gemachtigde respectievelijk de deskundige werkzaam zijn, zijn op hetzelfde adres gevestigd en aan elkaar gelieerd (zustervennootschappen). De gemachtigde van eiser bestrijdt dat de taxateur niet onafhankelijk zou zijn. De taxateur, [a] , verleent immers geen juridische bijstand, aldus de gemachtigde. Het standpunt van de gemachtigde berust op een onjuiste lezing van de Nota van Toelichting van 30 december 2011, nr. DB 2011/402 M (Stcrt. 2011, 22974). In laatstbedoeld stuk staat dat een taxateur geen deel mag uitmaken van, en evenmin direct of indirect verbonden mag zijn aan, een bedrijf (a) dat handelt in gebruikte motorrijtuigen, (b) dat voor eigen klanten of derden bpm-aangiften opmaakt of (c) optreedt als gemachtigde bij bezwaar- en beroepsprocedures. Anders dan de gemachtigde, leest de rechtbank de toelichting aldus, dat de taxateur en de gemachtigde geen deel mogen uitmaken van hetzelfde bedrijf en evenmin direct of indirect verbonden mogen zijn. Dat de taxateur geen juridische bijstand verleent, is niet van belang. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om het taxatierapport enkel vanwege de mogelijke verbondenheid tussen de taxateur en de gemachtigde als onbruikbaar terzijde te stellen. De gemachtigde heeft immers ontkend dat deze omstandigheid de inhoud van het taxatierapport heeft beïnvloed.
4.2.
Aangezien de rechtbank geen aanleiding ziet om een van beide deskundigenrapporten op voorhand terzijde te stellen, zal de rechtbank aan de hand van beide rapporten de omvang van de schade aan de auto en de herstelkosten beoordelen.
4.3.
Volgens het taxatierapport zijn de lichtmetalen wielen beschadigd, verkeert de reminrichting in een matige staat en verkeren de carrosserie en het interieur in een beschadigde staat. Eiser wijst op de zichtbare beschadigingen op de foto’s die bij het taxatierapport horen. Ter zitting hebben de deskundigen van verweerder aangegeven dat de reminrichting slechts sporen van normaal gebruik (slijtage) vertoont en vervanging van onderdelen (remschijven en -blokken) niet nodig is. Voor de vervanging van overige onderdelen gaat het hertaxatierapport uit van gebruikte onderdelen en het taxatierapport van nieuwe onderdelen. Volgens het hertaxatierapport worden niet alle arbeidsuren daadwerkelijk gemaakt of doorberekend, zodat met minder uren arbeidsloon rekening wordt gehouden dan in het taxatierapport. Tot slot gaan beide taxatierapporten uit van verschillende uurtarieven voor arbeidsloon (taxatierapport: € 84 en hertaxatierapport: € 65).
4.4.
De rechtbank komt aan de hand van de foto’s en de specificaties in de taxatierapporten tot de conclusie dat in het hertaxatierapport op voldoende wijze rekening is gehouden met de schade aan de auto. De beschadigingen aan het interieur ontsieren de auto weliswaar enigszins, maar zijn niet zo overheersend of storend bij het gebruik dat daarvoor de herstelwerkzaamheden nodig zijn die in het taxatierapport zijn opgenomen. Bovendien is het normaal dat het interieur van een gebruikte auto er gebruikt uitziet. Voor de beschadigingen aan de carrosserie (vooral veroorzaakt door steenslag) zijn in het hertaxatierapport voldoende voorzieningen opgenomen (spuit- en plaatwerk rondom). De rechtbank betwijfelt of de in het taxatierapport opgenomen vervanging van een bumper inderdaad nodig is. Het is voldoende dat deze wordt overgespoten, zoals de deskundigen van verweerder ter zitting hebben verklaard. Dat de reminrichting dient te worden vervangen, is niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar vertonen de remschijven enige slijtage (ribbels), maar volgens de deskundige van verweerder is dit normaal voor een voertuig met een aanzienlijk vermogen, zoals de auto. Deze slijtage is verdisconteerd in de afschrijving die op een voertuig pleegt te worden gedaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in het taxatierapport opgenomen herstelkosten niet verder gaan dan hetgeen nodig is om de auto in een vergelijkbare staat te brengen met gebruikte auto’s van dezelfde leeftijd en uitvoering. Bij het berekenen van de herstelkosten lijkt als uitgangspunt te zijn gehanteerd, dat de auto in een perfecte, (bijna) ongebruikte staat wordt gebracht. Dat is bij gebruikte auto’s niet het juiste uitgangspunt.
4.5.
Tot slot dient te worden beoordeeld of het bedrag aan schade of herstelkosten volledig in mindering dient te worden gebracht om tot de waarde te geraken. De rechtbank stelt voorop dat zij met verweerder van oordeel is dat niet iedere euro aan schade of herstelkosten geheel in aftrek komt bij de taxatie van een voertuig. Aan de hand van diverse criteria, zoals courantheid, leeftijd, soort schade en verkrijgbaarheid van onderdelen, dient te worden bepaald wat het effect is van schade of een beschadiging op de waarde van een voertuig. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de sporen van normaal gebruik. Deze sporen zijn normaliter verwerkt in de inkoopprijs van het voertuig, zodat hiermee niet nogmaals rekening hoeft te worden gehouden. Er hoeft evenmin met een zodanig bedrag aan herstelkosten rekening te worden gehouden, dat het voertuig weer in de staat van nieuw en ongebruikt kan worden gebracht. Het gaat er om, dat de waarde van een voertuig met schade in de juiste verhouding wordt gebracht tot de waarde van voertuigen die vergelijkbaar zijn, afgezien van de schade. De laatste categorie zal eveneens sporen van gebruik vertonen waarvan het wegwerken niet in mindering komt op de waarde, omdat dergelijke sporen bij een gebruikt voertuig immers heel normaal zijn.
4.6.
De deskundigen van verweerder hebben ter zitting aangegeven dat zij met de hiervoor genoemde criteria rekening hebben gehouden. De rechtbank heeft, gezien het aanzienlijke percentage dat in mindering is gebracht, geen reden om hieraan te twijfelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de eigen berekening van de waarde van de auto rekening is gehouden met de hiervoor genoemde criteria. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet realistisch om bij een gebruikt voertuig iedere euro aan schade of herstelkosten volledig in aftrek te brengen. De rechtbank zal verweerder in zijn berekening volgen. Het gelijk is aan verweerder.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de handelsinkoopwaarde van de auto op een lager bedrag moet worden gesteld in verband met schade aan de auto en zo ja, tot welk bedrag die schade in aanmerking moet worden genomen.
5.2.
Naar de normale regels van stellen en bewijzen ligt op belanghebbenden de last aannemelijk te maken dat sprake is van (meer) schade die op de handelsinkoopwaarde van de auto in mindering moet worden gebracht. Belanghebbenden hebben daartoe verwezen naar het onder 2.1 vermelde taxatierapport, en stellen dat een bedrag geraamd op - afgerond - € 12.000 op de waarde in mindering dient te worden gebracht.
Verbondenheid taxateur
5.3.1.
De inspecteur herhaalt in hoger beroep zijn stelling, dat het van de zijde van belanghebbenden ingebrachte taxatierapport terzijde gesteld moet worden, omdat de door de erflater ingeschakelde taxateur niet onafhankelijk zou zijn in de zin van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling BPM (UR BPM). Deze bepaling luidt, voor zover relevant:
4. De opgaaf, bedoeld in artikel 10, zevende lid, van de wet, bestaat uit:
a.(…)
b. het bij de aangifte gebruikte taxatierapport:
– dat is opgemaakt ten hoogste een maand vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet is verschuldigd, in de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert, door een onafhankelijke, erkende taxateur, waaruit inzichtelijk en gedetailleerd de waarde blijkt bij inkoop van het motorrijtuig door een wederverkoper in Nederland;
(..)
5.3.2.
De vraag is dus wat te verstaan onder het begrip “onafhankelijke” taxateur als bedoeld in de geciteerde bepaling. De totstandkomingsgeschiedenis vermeldt daarover het volgende (Nota van Toelichting, Staatscourant nr. 22974, 30 december 2011):
“In het vijfde lid van artikel 8 van de UR BPM 1992 wordt in de onderdelen a en b verduidelijkt dat bij een individuele vaststelling van de bij de aangifte toegepaste afschrijving de gegevens worden overgelegd die daarbij zijn gebruikt. Daarbij wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om onderdeel b, waarin regels zijn opgenomen met betrekking tot een eventueel gebruikt taxatierapport, inzichtelijker te formuleren. Daarbij wordt toegevoegd dat naam, adres en woonplaats worden vermeld van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Dit is van belang omdat deze persoon de taxateur is in de zin van deze regeling, zijnde de persoon die het taxatierapport heeft opgemaakt, daadwerkelijk verantwoordelijk is voor de taxatie en als zodanig het rapport heeft ondertekend. De naam van een kantoor of een andere persoon namens wie de daadwerkelijke taxateur de taxatie zou hebben verricht, volstaat hier dus niet. In dit verband is ook van belang dat artikel 8, vijfde lid [
Hof: thans vierde lid], van de UR BPM 1992 bepaalt dat de taxateur onafhankelijk en erkend moet zijn. Met het begrip ‘onafhankelijk taxateur’ wordt gedoeld op een taxateur die zich niet direct of indirect bezighoudt met activiteiten die een onaanvaardbare schijn van partijdigheid of afhankelijkheid met zich meebrengen. Van een taxateur wordt verwacht dat hij met zijn expertise en kennis van de relevante markt een deskundige en objectieve schatting maakt wat het motorrijtuig, in de staat waarin het zich op dat moment bevindt, redelijkerwijs zou moeten kunnen opbrengen bij inkoop door een handelaar in Nederland. Daarvoor is een onafhankelijke positie onontbeerlijk. Zo mag een taxateur in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de UR BPM 1992 geen deel uitmaken van, en evenmin direct of indirect verbonden zijn aan, een bedrijf dat handelt in gebruikte motorrijtuigen of dat voor eigen klanten of derden BPM-aangiften opmaakt of optreedt als gemachtigde bij bezwaar- en beroepsprocedures. Met het begrip ‘erkend taxateur’ wordt gedoeld op een taxateur die binnen de relevante branche als zodanig werkzaam en bekend is, hetgeen blijkt uit een inschrijving, met specialisatie motorrijtuigen, in een register voor taxateurs of schade-experts. Sinds 2001 is geen sprake meer van titelbescherming en beëdiging van taxateurs. Aangezien de beëdiging van taxateurs door de Kamer van Koophandel destijds gold voor een periode van vijf jaar, mag niemand zich inmiddels nog beëdigd taxateur noemen.”
5.3.3.
De taxateur van erflater is werkzaam voor [B.V. 1] , een zustervennootschap van [B.V. 3] , voor welke vennootschap de gemachtigde werkzaam is. Beide vennootschappen zijn gevestigd op hetzelfde adres. Daarmee staat vast dat de taxateur indirect verbonden is aan de gemachtigde zodat, in de ogen van de opsteller van de zojuist geciteerde toelichting, geen sprake is van een onafhankelijk taxateur. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat zij geen aanleiding zag om het taxatierapport “enkel vanwege de mogelijke verbondenheid tussen de taxateur en de gemachtigde als onbruikbaar terzijde te stellen”. De rechtbank heeft daartoe redengevend geacht dat de gemachtigde heeft ontkend dat deze omstandigheid de inhoud van het taxatierapport heeft beïnvloed.
5.3.4.
Wat er ook zij van de motivering van de rechtbank, het Hof ziet evenmin reden het taxatierapport van erflater terzijde te schuiven. Er bestaat onvoldoende reden aan te nemen dat het enkele feit dat de taxateur voor een zustervennootschap werkt, eraan in de weg zou staan dat hij zijn werkzaamheden naar de professionele standaarden van de beroepsgroep, naar eer en geweten, en dus onafhankelijk, zou verrichten. Het Hof heeft voorts, afgaande op de inhoud van het taxatierapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de professionaliteit c.q. onafhankelijkheid van de taxateur te twijfelen. De inspecteur heeft, behoudens de indirecte verbondenheid, evenmin feiten of omstandigheden gesteld die een dergelijke twijfel rechtvaardigen.
5.3.5.
Naar het oordeel van het Hof is het in de Toelichting gegeven verbod op (indirecte) verbondenheid een, in het licht van het doel en de strekking van de regeling en het gegeven dat de bewijslast op belanghebbenden rust, te restrictieve uitleg van het begrip “onafhankelijk”. Een dergelijke uitleg vindt evenmin steun in de tekst van de UR BPM. Het Hof verwerpt daarom de stelling van de inspecteur.
Schadecalculatie
5.4.
Naar het oordeel van het Hof kan het in opdracht van de erflater opgemaakte taxatierapport niet dienen ter onderbouwing van de waarde van de auto nu daarin ten onrechte rekening is gehouden met een waardevermindering in verband met de noodzaak in Nederland tot inbouw van een alarmsysteem. Het Hof acht niet aannemelijk dat, zoals belanghebbenden stellen, zonder inbouw van een alarm voor dit type luxe auto geen koper gevonden kan worden, zodat de kosten van inbouw van een alarm een voor een handelaar noodzakelijk uitgave zouden vormen. Voorts is naar ’s Hofs oordeel, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, door belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt dat de slijtage aan de remblokken en remschijven dient te worden aangemerkt als (buitengewone) ‘schade’ die in mindering dient te worden gebracht op de waarde. Vast is komen te staan dat met de auto 41.500 kilometer is gereden zodat de slijtage aan de remblokken en remschijven naar het oordeel van het Hof eerder te wijten is aan normaal (intensief) gebruik, hetgeen reeds is verdisconteerd in de afschrijving van de auto. Ook hier hebben belanghebbenden gesteld dat, hoewel de remmen nog bruikbaar waren, vervanging door geheel nieuwe remmen noodzakelijk zou zijn, omdat anders voor een auto van deze klasse geen koper gevonden zou kunnen worden. Het Hof acht ook deze stelling niet aannemelijk. Op deze punten volgt het Hof de in de taxatie van de erflater opgenomen schadecalculatie niet. Hetzelfde geldt voor de in het rapport opgenomen “nevenwerkzaamheden”. Hieronder staan kosten als het inbouwen van een alarm en het reinigen van het interieur vermeld, welke naar het oordeel van het Hof niet als schade in aanmerking kunnen worden genomen. Voorts acht het Hof het niet aannemelijk gemaakt door belanghebbenden dat met een auto in dit hoge segment een kilometrage van 41.500 gelijk zou zijn aan “nagenoeg nieuwstaat”. Met inachtneming van het voorgaande komt het Hof tot het oordeel dat het de taxatie van belanghebbenden onvoldoende acht om grond te bieden voor een juiste waardebepaling.
5.5.
Naar ’s Hofs oordeel voldoet het door de inspecteur aangevoerde taxatierapport evenmin om tot een onderbouwing van de handelsinkoopwaarde van de auto te komen, omdat in deze taxatie onvoldoende rekening is gehouden met het segment waarin de onderhavige auto zich bevindt, en daarmee onvoldoende aannemelijk is geworden dat (voldoende) rekening is gehouden met specifiek hoge kosten van onderdelen, de mogelijk ontstane kleurverschillen wanneer de auto slechts gedeeltelijk overgespoten wordt en een hoger dan gemiddeld arbeidsloon. Voorts heeft de inspecteur een ‘fantoomauto’ gebruikt, omdat hij niet beschikte over gegevens met betrekking tot hetzelfde type auto als de onderhavige [merk] . Ook die omstandigheid doet afbreuk aan de bewijskracht van het taxatierapport. De inspecteur heeft deze punten desgevraagd ter zitting niet afdoende kunnen ophelderen.
5.6.
Dit betekent dat het Hof schattenderwijs tot een bepaling van het in mindering te brengen schadebedrag zal komen. Het Hof stelt dit bedrag met inachtneming van al hetgeen partijen hebben aangevoerd vast op € 5.500.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

6.Kosten en griffierecht

6.1.
Nu het hoger beroep gegrond is, zijn termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet te veroordelen in de proceskosten van erflater en belanghebbenden in beroep en hoger beroep. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten dienen in het onderhavige geval te worden berekend op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit.
6.2.
Bij de berekening van de vergoeding neemt het Hof de volgende proceshandelingen in aanmerking: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt het verschijnen ter zitting bij het Hof, zodat de kostenvergoeding wordt berekend op: € 490 (waarde per punt) x 4 (aantal punten) x 1 (wegingsfactor) = € 1.960.
6.3.
Nu het hoger beroep gegrond is zal het Hof de inspecteur tevens gelasten het door erflater in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

7.Beslissing

Het hof:
  • vernietigtde uitspraak van de rechtbank;
  • verklaarthet bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de inspecteur behoudens de toegekende proceskostenvergoeding;
  • vernietigtde naheffingsaanslag BPM; en
  • vermindertde naheffingsaanslag naar een bedrag bepaald met inachtneming van onderdeel 5.6. van deze uitspraak;
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.960;
  • gelastde inspecteur het voor het instellen van het beroep (€ 160) en hoger beroep
(€ 246) betaalde griffierecht van in totaal € 406 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E. Polak, voorzitter van de belastingkamer, C.J. Hummel en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. N.A.J. den Ouden als griffier. De beslissing is op 17 november 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.