In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2017, staat de tijdige bekendmaking van een naheffingsaanslag omzetbelasting centraal. De belanghebbende, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, heeft betwist dat zij de naheffingsaanslag heeft ontvangen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft geen bewijs kunnen overleggen dat de naheffingsaanslag daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet aan de belanghebbende is bekendgemaakt, omdat er geen afschrift van de aanslag is overgelegd en de inspecteur niet heeft aangetoond dat de aanslag op de juiste wijze is verzonden. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat de bewijslast voor de bekendmaking van de aanslag bij de inspecteur ligt. Aangezien de inspecteur niet heeft voldaan aan deze verplichting, wordt de naheffingsaanslag vernietigd. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.236. Tevens dient de inspecteur het griffierecht van € 334 aan de belanghebbende te vergoeden.