In deze zaak hebben belanghebbenden, de nicht en neef van de overleden erflater, beroep ingesteld tegen aanslagen erfbelasting die hen zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 6 september 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) aan de orde was. De inspecteur had de toepassing van de BOR achterwege gelaten, omdat volgens hem niet was voldaan aan de eenjaarsbezitseis van artikel 35d van de Successiewet 1956. Belanghebbenden stelden dat er al vóór de oprichting van de BV in 2012 sprake was van een onderneming en dat de landbouwgrond feitelijk al ter beschikking was gesteld aan de op te richten BV. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbenden niet aannemelijk hadden gemaakt dat vóór de oprichting van de BV sprake was van een BV in oprichting of een IB-onderneming. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de toepassing van de BOR had achterwege gelaten, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 35d, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de SW. De beroepen van belanghebbenden werden ongegrond verklaard.