Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een vrijgevestigd medisch specialist en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende ontving een vergoeding van € 750.000 van de stichting [X] in verband met de beëindiging van zijn werkzaamheden als cardioloog. De inspecteur heeft deze vergoeding terecht tot de winst uit onderneming gerekend, omdat deze verband hield met de beëindiging van overeenkomsten die in het kader van de onderneming waren gesloten. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) correct had vastgesteld, en dat er geen recht was op aftrek van premies voor lijfrenten, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, maar kende wel een immateriële schadevergoeding toe vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur en de Minister van Veiligheid en Justitie elk een deel van de schadevergoeding moesten betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.