In deze zaak vordert eiser, [eiser], uitbetaling van opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen en atv-dagen na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met Ansynth Service B.V. Eiser was sinds 1 januari 1993 in dienst bij Ansynth en raakte op 8 januari 2009 arbeidsongeschikt door een gebroken been. De arbeidsovereenkomst werd op 1 januari 2014 ontbonden zonder ontbindingsvergoeding. Eiser heeft na beëindiging van zijn dienstverband een overzicht opgevraagd van zijn vakantie- en atv-dagen, maar Ansynth verrekende een bedrag van € 7.087,50 voor te veel opgenomen vakantiedagen, wat eiser betwist.
Eiser vordert primair een vergoeding voor 122,75 opgebouwde vakantiedagen en subsidiair voor 9,25 vakantiedagen, alsook een vergoeding voor 42 atv-dagen. Ansynth verzet zich tegen de vordering en stelt dat eiser zijn recht heeft verwerkt door te lang te wachten met het instellen van de vordering. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van rechtsverwerking, omdat Ansynth niet voldoende heeft aangetoond dat eiser zich onredelijk heeft gedragen door zijn vordering pas na drie jaar in te stellen.
De kantonrechter overweegt dat eiser recht heeft op uitbetaling van de opgebouwde vakantiedagen, maar dat de wettelijke vakantiedagen van 2012 en 2013 zijn vervallen. Eiser heeft recht op uitbetaling van 82,75 dagen, wat neerkomt op € 19.489,81 bruto. De vordering tot uitbetaling van atv-dagen wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat hierover afspraken zijn gemaakt. De kantonrechter wijst de vordering tot wettelijke verhoging af, maar kent wettelijke rente toe vanaf de datum van het vonnis. Ansynth wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en een deel van de proceskosten.