ECLI:NL:RBZWB:2017:4881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
BRE - 15 _ 4727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing loonheffing 2009 en vergrijpboete in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag loonheffingen voor het jaar 2009, opgelegd aan een belanghebbende die actief is in het werven en detacheren van arbeidskrachten. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag van € 135.061 opgelegd, samen met een vergrijpboete van € 67.531. De rechtbank oordeelde dat de Bulgaarse arbeidskrachten feitelijk in dienstbetrekking waren bij de belanghebbende, ondanks dat zij formeel in dienst waren bij Bulgaarse vennootschappen. De rechtbank concludeerde dat de Bulgaarse vennootschappen slechts als tussengeschoven vehikels fungeerden en dat de belanghebbende als inhoudingsplichtige moest worden aangemerkt. De rechtbank verminderde de vergrijpboete van 50% naar 25% van het naheffingsbedrag, omdat er geen opzet was aangetoond, maar wel sprake was van grove schuld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betrof, en vernietigde deze, terwijl het beroep voor het overige ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4727
uitspraak van 3 augustus 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met
31 december 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen ( [aanslagnummer] .A01.950.0) opgelegd naar een bedrag van € 135.061, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 67.531. Tevens is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 19.150.
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 juni 2015 de naheffingsaanslag en de boete- en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 juli 2015, ontvangen bij de rechtbank op 14 juli 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift (en een aanvulling daarop) ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan [advocatenkantoor] te [plaats 1] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] . De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 2 mei 2017 en 30 juni 2017 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn telkens met zes weken verlengd.

2.Feiten

2.1.
Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is belanghebbende op 1 januari 2009 opgericht. Als bedrijfsactiviteit is opgenomen: bemiddeling in personeel. Vennoten van belanghebbende waren [A] (hierna ook wel: [A] ) en [B] . Op 19 december 2012 is in het handelsregister geregistreerd dat de activiteiten van de onderneming met ingang van 5 december 2012 zijn gestaakt. Vóór 1 januari 2009 werd de onderneming enkel door [A] gedreven als eenmanszaak onder de naam ‘ [eenmanszaak] ’.
2.2.
Met de oprichting van de VOF veranderde de feitelijke activiteiten niet. De feitelijke activiteiten van zowel de eenmanszaak als de VOF bestonden uit het werven, detacheren en begeleiden van arbeidskrachten. De arbeidskrachten werden in Bulgarije geworven en kwamen te werken bij opdrachtgevers in Nederland en België.
2.3.
Tot 2009 kwamen de arbeidskrachten in loondienst bij de desbetreffende opdrachtgever. Dat is in 2009 voor een deel van de arbeidskrachten ook nog het geval geweest. Omdat het vanaf 2009 lastiger werd om tewerkstellingsvergunningen voor de Bulgaarse arbeidskrachten te verkrijgen, is voor andere arbeidskrachten in 2009 met de constructie gewerkt dat deze werkzaamheden hebben uitgevoerd via opdrachten van aanneming van werk tussen de Nederlandse en Belgische opdrachtgevers en twee daartoe opgerichte Bulgaarse vennootschappen (hierna: de constructie). Daartoe werden door de opdrachtgevers overeenkomsten van aanneming van werk afgesloten met de Bulgaarse vennootschappen [Eood 1] en [Eood 2] (hierna: de Bulgaarse vennootschappen). De werkzaamheden werden uitgevoerd door arbeidskrachten die in dienstbetrekking waren bij de Bulgaarse vennootschappen. Het geschil ziet op de arbeidskrachten die via deze constructie werkten.
2.4.
Op 3 januari 2012 is door de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onder de projectnaam [Z] een strafrechtelijk onderzoek gestart naar belanghebbende, de Bulgaarse vennootschappen, [C] , [A] , [B] , [D] en [E] . In het proces-verbaal van het zaaksdossier I inzake het strafrechtelijk onderzoek, gesloten en ondertekend op 11 maart 2014, is onder meer het volgende opgenomen:
“6.2 [Eood 1]
Op basis van een rechtshulpverzoek werd via de Bulgaarse autoriteiten een afschrift van het
Bulgaarse bedrijfsdossier van [Eood 1] ontvangen. Hierin staat vermeld dat [Eood 1] bekend is onder registratienummer [###] en als bedrijfsactiviteit het repareren van alle soorten pallets, het plukken en sorteren van diverse soorten agrarisch gewas, evenals een groot aantal andere activiteiten. De onderneming is sinds 21 augustus 2012 gevestigd in [het district] , gemeente [Y 1] , [postcode 1] [Y 1] , [adres 1] , zijndetevens het woonadres van bestuurder en eigenaar, sinds 25 maart 2008, verdachte [E] .
Historie
Op 3 mei 201 1 werd geregistreerd dat het vestigingsadres van de onderneming [adresgegevens 1]
, was. Op 25 maart 2008 werd geregistreerd dat het vestigingsadres [het district] , gemeente [Y 1] , [postcode 1] [Y 1] , [adres 1] , was. Tevens werd de bedrijfsactiviteit gewijzigd door het vervallen van reparatie van alle soorten pallets, plukken en sorteren van
diverse soorten agrarisch gewas. Op 21 augustus 2008 werden de vervallen activiteiten weer geregistreerd bij de bedrijfsactiviteit. (…).
Naar aanleiding van rechtshulpverzoek RHV-04 is door de plaatselijke politie [district 2] een nader onderzoek ingesteld naar het adres [adres 1] te [Y 1] . Door de politie is vastgesteld dat het pand [adres 1] te [Y 1] een onbewoond pand betrof. Verdachte [E] was volgens het politioneel onderzoek woonachtig op het adres [adres 2] te [Y 1] , tevens verblijfsadres van verdachte [A] . Op dit adres werd geen kantoor aangetroffen van waaruit de onderneming [Eood 1] kon worden aangestuurd. In het onderzoeksrapport wordt niet vermeld vanaf welke datum het pand leeg stond.
6.3
[Eood 2]
Op basis van een rechtshulpverzoek werd via de Bulgaarse autoriteiten een afschrift van het
Bulgaarse bedrjfsdossier van [Eood 2] ontvangen. Hierin staat vermeld dat [Eood 2]
bekend is onder registratienummer [####] en als bedrijfsactiviteit het repareren van alle soorten pallets had. De onderneming is sedert 3 november 2011 formeel gevestigd in het [adresgegevens 2] , terwijl als feitelijk adres voor btw-registratie [feitelijk adres] staat vermeld, zijnde tevens het woonadres van de geregistreerde eigenaar (sinds 6 november 2008) en bestuurder (sinds 25 mei 2009) verdachte [D] .
Historie
Op 06-11-2008 stond het bedrijf geregistreerd op het adres [het district] , gemeente
[Y 1] , [postcode 1] [Y 1] , [adres 1] , zijnde het woonadres van verdachte [E]
, op dat moment tevens geregistreerd als bestuurder. Verdachte [D] stond geregistreerd als eigenaar van de onderneming. Op 25 september 2009 werd geregistreerd dat verdachte [D] zowel bestuurder als enig eigenaar was van de onderneming. Op 7 oktober 2009 werd geregistreerd dat het vestigingsadres van de onderneming [het district] , gemeente [Y 1] , [postcode 2] [feitelijk adres] was.
Naar aanleiding van rechtshulpverzoek RHV-04 is door de plaatselijke politie [district 2] een nader onderzoek ingesteld naar het adres [adres 3] te [plaats 2] .
Bij dit onderzoek is vastgesteld dat verdachte [D] op het adres [adres 3] te [plaats 2] woonachtig is met zijn naaste familieleden. Daarnaast werd vastgesteld dat deze woning niet over een kantoor beschikte van waaruit het bedrijf [Eood 2] kon worden aangestuurd. Door de politie [district 2] is een rapport opgemaakt betreffende het uitgevoerde onderzoek naar het voornoemde adres.”
(…)
“Op dinsdag 5 maart 2013 werd de getuige [getuige] (juridisch adviseur adviseur arbeidszaken) gehoord en hij verklaarde met betrekking tot de aanneemovereenkomsten:
…” [A] had een voorbeeld overeenkomst van aanneming. Hij wilde het namelijk mogelijk maken dat Bulgaarse werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt konden werken zonder dat voor deze werknemers een Tewerkstellingsvergunning (TWV) nodig was. [A] wilde een Bulgaarse onderneming inschakelen de haar werknemers tijdelijk in Nederland arbeid liet verrichten. Het betrof de onderneming [Eood 2] . Ik begreep dat [Eood 2] eigendom was van een familielid van [A] . Uit de vraagstelling van [A] begreep ik dat hij op de een of andere manier maximale invloed wilde uitoefenen op de gang van zaken binnen de onderneming [Eood 2] . Hij vroeg namelijk of het mogelijk was om grootaandeelhouder of eigenaar van [Eood 2] te worden, zonder dat dit tot juridische problemen zou leiden voor het al dan niet noodzakelijk zijn van een TWV voor de werknemers van [Eood 2] .
(…)
De heer [A] heeft een volmacht verkregen van [Eood 2] en mag namens [Eood 2] alle handelingen verrichten. (…) Feitelijk is [A] [Eood 2] . (…) Dat bleek mij destijds uit de volmacht die [A] verklaarde te hebben van [Eood 2] . Die volmacht was zo omvangrijk dat ik tot de genoemde constatering kwam”
(…)
9.5.6
Resume feitelijk leidinggeven
Uit het in dit hoofdstuk en hoofdstuk 7 gerelateerde komt het volgende naar voren:
Verdachte [A]
Hij vennoot is binnen de onderneming [belanghebbende] BV. Verder blijkt uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken dat hij opdrachten verstrekt naar zijn beide zonen, de verdachten [B] en [C] , om bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Deze opdrachten betreffen onder andere het opmaken van contracten, facturen, het verstrekken van geld aan de Bulgaarse werknemers, het huisvesten van Bulgaarse werknemers en het regelen van vervoersproblemen. Ook verstrekt hij opdrachten aan de formele juridische bestuurder / eigenaar van [Eood 2] , verdachte [D] .
Daarnaast zorgt hij voor: de werving, het vervoer van en naar Bulgarije, het huisvesten, het regelen van de arbeid, het vervoer van woning naar werkplek, het begeleiden van werknemers naar werkplek, toezicht op de werkzaamheden werknemers, het aanspreken van werknemers, het maken van afspraken met de opdrachtgevers, het sluiten van de overeenkomsten met de opdrachtgevers, het zijn van contactpersoon bij de opdrachtgevers bij problemen met de Bulgaarse werknemers, contactpersoon [A&B Juristen] , contactpersoon van de externe administrateurs enzovoorts. Ook is hij verantwoordelijk voor de financiële gang van zaken, zoals het verwerven van gelden om werknemers het loon te betalen, de huur van de verblijfsadressen van de Bulgaarse werknemers te betalen, de vervoerskosten te betalen en kennelijk geld te onttrekken om een dusdanige (onbekende) investering te doen, waardoor men in een liquiditeitsprobleem raakt. Vastgesteld werd ook dat hij middels zijn onderneming [Ood] gelden heeft onttrokken aan [Eood 2] .”
(…)
Verdachte [D]
Uit het onderzoek komt naar voren hij opdrachten uitvoert die hem gegeven worden door of namens verdachte [A] (…). Daarnaast verstrekt hij in opdracht documenten, die hem worden aangereikt door de verdachten [A] en [B] , aan de opdrachtgevers.
Hij werkt zelf met de Bulgaarse werknemers op het veld bij [de opdrachtgever] . Hij tekent de overeenkomsten van aanneming, doch buiten één opdrachtgever is hij niet bekend bij de andere opdrachtgevers. Geen enkele opdrachtgever heeft afspraken met hem gemaakt. Hij heeft geen contact gehad met [A&B Juristen] inzake het ontwerp van de overeenkomst van aanneming, terwijl hij verklaart dat dit wel zo is. Feitelijk heeft verdachte [D] als zogenaamde “katvanger” gefungeerd, waardoor deze (schijn)constructie met de Bulgaarse ondernemingen mogelijk was.”
2.5.
Op 3 januari 2012 is de inspecteur een heffingsonderzoek gestart naar, onder andere, belanghebbende. Het onderzoek had (onder meer) betrekking op de beoordeling van het heffingsrecht op het gebied van loonheffingen en de juistheid en volledigheid van de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1-1-2008 tot en met 30 september 2012. Het rapport van dit onderzoek is opgemaakt in maart 2014. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen.
“Samenvattend komt uit verklaringen en gevoerde administratie een beeld naar voren dat [A] in zijn hoedanigheid als vennoot van [belanghebbende] rechtstreeks en via onder andere zijn zoon [B] en voormannen leiding geeft en toezicht houdt op de Bulgaarse arbeidskrachten, de werkzaamheden regelmatig plaats vinden en dat de Bulgaarse arbeidskrachten hiervoor loon van [A] ontvangen.
De
primaireconclusie is dat [belanghebbende] als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt.
Subsidiairwordt (in par.4.2.1) ten aanzien van de in Nederland te werk gestelde Bulgaarse arbeidskrachten [Eood 1] resp. [Eood 2] aangemerkt als inhoudingsplichtige op basis van artikel 6-3-b Wet LB.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 en de gelijktijdig opgelegde vergrijpboete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van het bepaalde in de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) wordt, voor zover hier van belang, onder de naam loonbelasting van werknemers of hun inhoudingsplichtige belasting geheven over het belastbaar loon. Onder werknemer wordt onder meer verstaan een natuurlijk persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Inhoudingsplichtige is degene tot wie een persoon in dienstbetrekking staat. Om van een dienstbetrekking te kunnen spreken, dient sprake te zijn van een gezagsverhouding, het persoonlijk verrichten van arbeid (door de werknemer) en een verplichting tot het betalen van loon (door de werkgever).
4.2.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van een schijnconstructie waarbij de feitelijke werkwijze niet strookt met hetgeen juridisch is overeengekomen. De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de bewijslast rust. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de inspecteur naar de conclusies uit het strafrechtelijk onderzoek en het rapport ten aanzien van het heffingsonderzoek waaruit volgt dat belanghebbende feitelijk werkgever is van de Bulgaarse arbeidskrachten. Belanghebbende is derhalve inhoudingsplichtig, aldus nog steeds de inspecteur.
4.3.
De naheffingsaanslag is opgelegd op basis van de uitkomsten van het heffingsonderzoek zoals vermeld in het rapport van maart 2014. Belanghebbende heeft de in het rapport weergegeven feitelijke gang van zaken niet weersproken. Niet in geschil is dat de arbeidskrachten die via de constructie werkten, niet in dienstbetrekking bij de Nederlandse en Belgische opdrachtgevers waren.
4.4.
De bevindingen in het rapport laten in onderlinge samenhang bezien met het door de inspecteur overgelegde proces-verbaal van het zaaksdossier van het strafrechtelijk onderzoek naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de arbeidskrachten die via de constructie werkten, bij belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam waren. De Bulgaarse vennootschappen waren niet meer dan een vehikel om een oplossing te bieden voor het probleem dat het vanaf 2009 lastiger werd om tewerkstellingsvergunningen voor de Bulgaarse arbeidskrachten te verkrijgen. Feitelijk regelde en bepaalde belanghebbende alles en fungeerde zij als uitzendbureau voor de in Bulgarije geworven en in Nederland te werk gestelde arbeidskrachten. Dat de Bulgaarse vennootschappen slechts tussengeschoven vehikels zijn waaraan geen reële betekenis toekomt (althans niet voor de bepaling van het werkgeverschap), vindt ook steun in de omstandigheid dat uit een in het kader van het strafrechtelijk onderzoek ingesteld financieel onderzoek is gebleken dat [A] gelden onttrokken heeft aan [Eood 2] , hoewel hij formeel geen eigenaar of bestuurder was. Ook is van belang dat aannemelijk is gemaakt dat de administratie niet in Bulgarije bij de Bulgaarse vennootschappen gebeurde, maar in Nederland door (de vennoten van) belanghebbende. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er geen facturen en overeenkomsten zijn aangetroffen of overgelegd met betrekking tot de door belanghebbende gestelde dienstverlening aan de Bulgaarse vennootschappen.
4.5.
De stelling van belanghebbende dat [A] slechts optrad namens de Bulgaarse vennootschappen en enkel een bemiddelende rol in Nederland vervulde, vindt geen steun in de feiten. De rechtbank stelt vast dat uit het in het kader van het strafrechtelijk onderzoek opgestelde proces-verbaal van bevindingen onderzoek digitale gegevens, documentcode AMB-34 (zie bijlage 24a bij het verweerschrift) blijkt dat [A] als vennoot van belanghebbende arbeidskrachten kon en mocht ontslaan zoals bijvoorbeeld blijkt uit de verstuurde Whatsapp berichten van 6 juli 2012 weergegeven op bladzijde 22 van het proces-verbaal. Ook de in het proces-verbaal van het zaaksdossier I opgenomen telefoontap van 3 augustus 2012 (blz. 27) tussen [D] en [A] wijst daarop.
4.6.
Al het voorgaande brengt mee dat belanghebbende op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet LB als inhoudingsplichtige voor de loonheffing
moet worden aangemerkt.
4.7.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van belanghebbende dat de aanslag aan [A] dient te worden opgelegd in plaats van aan belanghebbende overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat de activiteiten van [A] in verband met de Bulgaarse arbeidskrachten worden verricht in het kader van de onderneming van belanghebbende. De naheffingsaanslag is derhalve terecht aan belanghebbende opgelegd.
Grondslag naheffingsaanslag
4.8.
De inspecteur is, wegens het ontbreken van een loonadministratie, bij het berekenen van de na te heffen loonheffing uitgegaan van het gemiddeld nettoloon zoals dat naar voren is gekomen uit de verklaringen van de werknemers. Het aantal gewerkte uren heeft de inspecteur berekend door de omzet van Bulgaarse vennootschappen te delen door het aantal aan de opdrachtgevers gefactureerde uurtarief. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze gegevens te twijfelen en belanghebbende heeft de juistheid van de door de inspecteur gemaakte berekeningen niet betwist. Wel heeft belanghebbende in haar beroepschrift gevraagd om een toelichting van de bedragen. De inspecteur heeft in (de aanvulling op) het verweerschrift de bedragen toegelicht, waarna belanghebbende niet meer op de bedragen of de door de inspecteur gegeven toelichting is ingegaan. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld.
Vergrijpboete
4.9.
Indien het aan opzet of grove schuld van een belastingplichtige te wijten is dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet is betaald, vormt dit op grond van artikel 67f van de Algemene wet rijksbelastingen een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. De inspecteur heeft in dit geval op basis van § 25, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een vergrijpboete van 50% opgelegd, omdat hij van mening is dat er primair sprake is van opzet. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van grove schuld bij belanghebbende. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt ook verstaan voorwaardelijk opzet, dat is het willens en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de verschuldigde belasting niet is betaald. Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid en omvat mede grove onachtzaamheid. De stelplicht en – bij betwisting – de bewijslast dienaangaande ligt bij de inspecteur.
4.10.
Uit de feiten en omstandigheden die de inspecteur heeft aangevoerd en uit wat de inspecteur op basis daarvan heeft gesteld, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat belanghebbende opzet had op het ontgaan van belastingheffing. De rechtbank leidt uit de verklaringen van opdrachtgevers van belanghebbende en de verklaring van [A&B Juristen] af dat belanghebbende voor de constructie met Bulgaarse vennootschappen heeft gekozen om problemen met het verstrekken van tewerkstellingsvergunningen voor de arbeidskrachten te omzeilen.
4.11.
Wel kan belanghebbende worden verweten dat hij dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat geen loonbelasting is betaald. Belanghebbende heeft nagelaten om de fiscale aanvaardbaarheid van de gekozen constructie te (laten) onderzoeken, terwijl dat belet op de feitelijke gedragingen van belanghebbende wel op haar weg had gelegen. De omstandigheid dat belanghebbende een advocaat heeft geraadpleegd die belanghebbende heeft geadviseerd over de civielrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke aspecten van de voorgenomen werkwijze, doet aan het voorgaande niet af. Van een pleitbaar standpunt is geen sprake. De rechtbank acht een boete van 25% van het bedrag van de naheffingsaanslag passend en geboden. De boete dient derhalve te worden verminderd tot 25% van € 135.061 is € 33.765.
4.12.
De boete dient daarnaast te worden verminderd in verband met een overschrijding van de redelijke termijn. De boete is aangekondigd in de brief van 3 november 2014. De rechtbank doet in deze zaak uitspraak op 22 juni 2017. Op dat moment zijn twee jaren en iets meer dan 8 maanden verstreken sinds de aankondiging. Hiermee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden met meer dan 6 maanden en minder dan 1 jaar. Gelet daarop dient de boete nog nader te worden verminderd met 10% (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 29 december 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BW7409), dus tot € 30.388.
4.13.
Tegen de rentebeschikking heeft belanghebbende geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de rentebeschikking is gegeven in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
4.14.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.236 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht tegen de boetebeschikking;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 30.388;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.236;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2017 door voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels,
mr. drs. M.H. van Schaik en prof. mr. dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.