ECLI:NL:RBZWB:2017:3783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17_1512
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overplaatsing van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en de afweging van dienstbelang versus persoonlijk belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het bestuur van de rechtbank Oost-Brabant. De eiser, werkzaam als juridisch administratief medewerker, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur dat hem voorwaardelijk strafontslag oplegde en hem overplaatste naar een ander team. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van plichtsverzuim, wat niet in geschil is. De overplaatsing is ingegeven door gedragingen van de eiser die als ongepast zijn aangemerkt, en het bestuur heeft gesteld dat het dienstbelang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van de eiser bij behoud van zijn functie. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen kans op herhaling was en dat de functie niet passend was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de overplaatsing gerechtvaardigd was om ongepast gedrag te doorbreken en om de kans op herhaling te verkleinen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het belang van de organisatie en de integriteit van de werkomgeving vooropstonden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met disciplinaire maatregelen en de belangenafweging tussen dienstbelang en persoonlijke belangen van ambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/1512 AW

uitspraak van 20 juni 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.M. van den Eeden,
en

het bestuur van de rechtbank Oost-Brabant, verweerder,

gemachtigde: mr. V.L.S. van Cruijningen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 februari 2017 (bestreden besluit) van het bestuur inzake het opleggen van voorwaardelijk strafontslag en de overplaatsing naar een ander team.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam voorzitter] (voorzitter van het gerechtsbestuur) en [naam clustermanager] (clustermanager P&O).

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser werkt bij de rechtbank Oost-Brabant als juridisch administratief medewerker. Hij was laatstelijk werkzaam bij het rechtbankonderdeel kabinet RC.
In 2009 heeft het bestuur eiser een schriftelijke berisping opgelegd in verband met ongepaste gedragingen en uitlatingen. Eiser was toen ook werkzaam bij het kabinet RC.
Op 18 juli 2016 heeft de president van de rechtbank Oost-Brabant een brief ontvangen van de Hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Brabant. Deze brief gaat over drie incidenten die de week ervoor op de rechtbank zouden hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze brief is binnen de rechtbank Oost-Brabant onderzoek verricht naar deze incidenten. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage integriteitsonderzoek van 9 september 2016. De (externe) onderzoeker komt tot de volgende drie bevindingen:
  • Eiser heeft op 11 juli 2016 bij het voorstellen van [naam medewerker] (een medewerkster van het arrondissementsparket) haar geen hand gegeven op grond van haar (religieuze) afkomst;
  • Eiser heeft op 12 juli 2016 tegen een andere medewerkster van het arrondissementsparket gezegd: ‘Hé, die nieuwe collega, wordt die vandaag voorgeleid? Is ze wel gescreend?’ en ‘Ik heb gewoon niet zoveel met die mensen. Het is al eerder misgegaan. Zeg er maar niets over tegen de rest.’ Deze opmerkingen zijn gemaakt in het licht van de (religieuze) afkomst van [naam medewerker] ;
  • Eiser heeft op 15 juli 2016 tegen weer een andere medewerkster van het arrondissementsparket gezegd: ‘Je weet toch hoe dat gaat, ze zijn beïnvloedbaar van buitenaf, we hebben er meer van gehad, het zal niet de eerste zijn.’ En op haar vraag: ‘Maar is het ergens op gebaseerd?’ heeft eiser geantwoord: ‘De tijd zal het leren.’
De uitkomst van het integriteitsonderzoek heeft ertoe geleid dat het bestuur eiser heeft geschorst voor de duur van maximaal één maand. Daarnaast is aan hem de toegang tot het gebouw en terrein van het Paleis van Justitie ontzegd, ook voor de duur van maximaal één maand.
Bij brief van 27 september 2016 heeft het bestuur eiser laten weten dat de verweten gedragingen (zeer ernstig) plichtsverzuim opleveren. Eiser moet er rekening mee houden dat hij zal worden gestraft met overplaatsing gecombineerd met voorwaardelijk ontslag, of ontslag. Eiser is door middel van deze brief in de gelegenheid gesteld om zich te verantwoorden en heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Bij besluit van 26 oktober 2016 (primair besluit) heeft het bestuur eiser de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is eiser bij wijze van ordemaatregel ontheven uit zijn functie bij het kabinet RC en geplaatst in de functie van juridisch administratief medewerker bij het team Toezicht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Ook heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend in verband met de overplaatsing naar het team Toezicht.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 19 december 2016 – kort gezegd – bepaald dat eiser per 16 januari 2017 zijn werkzaamheden kan hervatten bij het kabinet RC en dat deze voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar (ECLI:NL:RBZWB:2016:8062).
Bij het bestreden besluit heeft het bestuur de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft hangende het beroep een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 29 maart 2017 het verzoek afgewezen (ECLI:NL:RBZWB:2017:1961).
Omvang van het geding
2. Er is sprake van een voorwaardelijk strafontslag en een overplaatsing naar team Toezicht als ordemaatregel. Eiser komt in beroep alleen nog op tegen de overplaatsing. De overplaatsing is ingegeven door de drie gedragingen die zijn genoemd in het rapport van de externe onderzoeker. Deze gedragingen als zodanig worden door eiser niet langer betwist.
Standpunt bestuur
3. Het bestuur heeft aangevoerd dat het plichtsverzuim reeds op zichzelf een overplaatsing rechtvaardigt, gelet op de ernst van de verweten gedragingen, het karakter van verzoekers functie en het uitstralingseffect. Het bestuur heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep: ECLI:NL:CRVB:1990:AK5008 en ECLI:NL:CRVB:2009:BH5416. Het bestuur heeft daarnaast aangevoerd dat het dienstbelang van de overplaatsing is gelegen in het doorbreken van ongepast gedrag, het verkleinen van de kans op herhaling en het niet (verder) willen belasten van collega’s van het kabinet RC. Het bestuur stelt zich niet langer op het standpunt dat het dienstbelang van de overplaatsing is gelegen in het wegnemen van spanningen bij het kabinet RC en de medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM).
Standpunt eiser
4. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Plichtsverzuim is op zichzelf geen reden voor overplaatsing. Er is geen sprake van een uitstralingseffect. Er is geen kans op herhaling omdat eiser dit zelf in de hand heeft en er geen incidenten meer zullen plaatsvinden. In dat opzicht zullen zijn collega’s ook niet belast worden.
Overplaatsing als ordemaatregel
5. Een overplaatsing zoals hier aan de orde bestaat uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene functie en het opdragen van een andere functie. In verband hiermee kan de motivering van het overplaatsingsbesluit van uiteenlopende aard zijn, afhankelijk van het antwoord op de vraag of het dienstbelang is gelegen in de ontheffing uit de functie of in het laten vervullen van een andere functie. In dit geval ligt het accent op het ontheffen van eiser uit zijn functie.
Volgens vaste jurisprudentie moet het bestuursorgaan dan aannemelijk maken dat zijn belang om de ambtenaar over te plaatsen groter is dan het belang van de ambtenaar bij behoud van zijn functie.
Plichtsverzuim en uitstralingseffect
6. Eiser heeft – kort gezegd – de integriteit van een medewerkster van het OM in twijfel getrokken op basis van de (religieuze) afkomst van deze medewerkster. De aan eiser verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in een kantoorruimte van het kabinet RC, in het bijzijn van andere medewerkers van de rechtbank en van het OM. In zoverre is er dan ook sprake van een uitstralingseffect van het gepleegde plichtsverzuim naar de medewerkers van het OM.
De werkzaamheden van een juridisch administratief medewerker bij het kabinet RC brengen met zich mee dat er veelvuldig contacten zijn met medewerkers van het OM. Dit betekent dat het (al dan niet) optreden van het bestuur in deze kwestie in zekere mate zichtbaar zal zijn voor de medewerkers van het OM. Weliswaar heeft het bestuur ervoor gekozen om eiser de op één na zwaarste disciplinaire straf op te leggen, maar deze straf is niet direct zichtbaar voor derden omdat deze een voorwaardelijk karakter heeft.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ernst van het plichtsverzuim en het uitstralingseffect – mede in het licht van de toekomstige verhoudingen tussen het kabinet RC en het OM – op zichzelf voldoende dienstbelang opleveren om tot overplaatsing over te gaan.
Situatie kabinet RC
7. De rechtbank is verder van oordeel dat het doorbreken van ongepast gedrag, het verkleinen van de kans op herhaling en het niet (verder) willen belasten van eisers directe collega’s ook voldoende dienstbelang opleveren voor overplaatsing. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aan eiser is in 2009 en in 2016 een disciplinaire maatregel opgelegd in verband met het doen van ontoelaatbare uitlatingen. De rechtbank acht het begrijpelijk dat het bestuur het verontrustend vindt dat eiser binnen dezelfde werkomgeving tot twee keer toe in de fout is gegaan. Uit de gesprekken die zijn collega’s met de externe onderzoeker hebben gevoerd, blijkt dat eiser zich vaker negatief heeft uitgelaten over allochtonen. Ten opzichte van zijn (directe) collega’s bij het kabinet RC is eiser degene met de meeste dienstjaren. Ook qua leeftijdsjaren heeft hij de meeste senioriteit. Verder is gebleken dat eiser ‘goed ligt’ bij de rechters-commissarissen binnen het kabinet RC. Het kan niet worden uitgesloten dat deze omstandigheden maken dat eiser binnen het kabinet RC een positie heeft verworven waarin hij in de dagelijkse praktijk niet wordt aangesproken op ongepast gedrag. Overplaatsing naar een andere afdeling zou dan kunnen bijdragen aan doorbreking van dit patroon.
De rechtbank stelt vast dat eisers directe collega’s door een externe onderzoeker zijn bevraagd over de drie incidenten. Uit het dossier komt afdoende naar voren dat deze gesprekken (in ieder geval door enkele collega’s) als belastend zijn ervaren. Het onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot een voorwaardelijk strafontslag. De rechtbank acht het begrijpelijk dat het bestuur wil voorkomen dat eisers collega’s bij het kabinet RC nogmaals in een dergelijke positie worden gebracht, vooral omdat bij een volgende misstap van eiser onvoorwaardelijk strafontslag dreigt en dit gegeven collega’s nog zwaarder zou kunnen belasten. Daarbij komt dat het bestuur heeft ingezet op een cultuurverandering binnen het kabinet RC, waarbij de nadruk zal worden gelegd op het bevorderen van de samenwerking en het geven van feedback. Het kan niet zonder meer worden uitgesloten dat het slagen van een dergelijke cultuurverandering zal worden bemoeilijkt door eisers aanwezigheid, juist gelet op het feit dat hij een voorwaardelijk strafontslag met zich meedraagt. Voor dit oordeel van de rechtbank is niet relevant of het traject tot het bevorderen van samenwerking en feedback al daadwerkelijk is begonnen.
Belangenafweging
8. Tegenover het dienstbelang van het bestuur staat het persoonlijk belang van eiser bij behoud van zijn functie bij het kabinet RC. Dit belang is met name financieel van aard; eiser draaide binnen het kabinet RC bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten waarvoor hij een vergoeding kreeg.
Gelet op de ernst van de situatie, zoals beschreven onder rechtsoverwegingen 6 en 7, is de rechtbank van oordeel dat het dienstbelang van het bestuur in dit geval zwaarder weegt dan het persoonlijke (financiële) belang van eiser.
Passende functie
9. Eiser heeft aangevoerd dat de functie van juridisch administratief medewerker bij team Toezicht niet passend is. Er is volgens hem geen sprake van een naar aard en inhoud vergelijkbare functie, omdat eiser bij team Toezicht veel minder externe contacten heeft dan bij het kabinet RC. Daarnaast heeft de overplaatsing grote financiële gevolgen, omdat hij bij team Toezicht geen bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten kan draaien. Dit verlies aan inkomsten wordt ook niet gecompenseerd, aldus eiser.
10. De rechtbank stelt voorop dat het bij een passende functie niet hoeft te gaan om een functie die inhoudelijk identiek is. De rechtbank overweegt dat eiser dezelfde functie, juridisch administratief medewerker, en dezelfde functieschaal heeft behouden. Daarnaast is hij werkzaam op dezelfde locatie. De omstandigheid dat hij in zijn functie bij team Toezicht minder externe contacten heeft, maakt niet dat de functie niet passend is. Ditzelfde geldt voor het ontbreken van bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten. De rechtbank acht daarbij van belang dat ter zitting is gebleken dat er op eisers niveau geen andere functie is waarbij dergelijke diensten gedraaid kunnen worden. Bovendien is er geen sprake van een verworven recht op het draaien van dergelijke diensten.
Conclusie
11. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.