In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het bestuur van de rechtbank Oost-Brabant. De eiser, werkzaam als juridisch administratief medewerker, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur dat hem voorwaardelijk strafontslag oplegde en hem overplaatste naar een ander team. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van plichtsverzuim, wat niet in geschil is. De overplaatsing is ingegeven door gedragingen van de eiser die als ongepast zijn aangemerkt, en het bestuur heeft gesteld dat het dienstbelang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van de eiser bij behoud van zijn functie. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen kans op herhaling was en dat de functie niet passend was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de overplaatsing gerechtvaardigd was om ongepast gedrag te doorbreken en om de kans op herhaling te verkleinen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het belang van de organisatie en de integriteit van de werkomgeving vooropstonden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met disciplinaire maatregelen en de belangenafweging tussen dienstbelang en persoonlijke belangen van ambtenaren.