Op 19 december 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, werkzaam bij de rechtbank Oost-Brabant, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van het bestuur van de rechtbank. Dit besluit betrof een voorwaardelijk strafontslag en een overplaatsing naar een ander team als ordemaatregel, naar aanleiding van beschuldigingen van ongepast gedrag. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de maatregelen. Tijdens de zitting op 14 december 2016 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het bestuur werd vertegenwoordigd door een rechterlijk bestuurslid en een clustermanager P&O.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de redenen voor de overplaatsing niet onomstotelijk zijn bewezen en dat er mogelijk minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn om de spanningen op de werkvloer te verhelpen. De rechter heeft geoordeeld dat de overplaatsing een negatieve impact kan hebben op de reputatie van verzoeker en dat er voldoende spoedeisend belang is om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De voorzieningenrechter heeft besloten om het bestreden besluit te schorsen per 16 januari 2017, zodat verzoeker zijn werkzaamheden op het kabinet RC kan hervatten, en heeft het bestuur opgedragen het griffierecht en de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij disciplinaire maatregelen en de mogelijkheid voor ambtenaren om een verbeterkans te krijgen, zelfs in situaties van plichtsverzuim. De voorzieningenrechter heeft de zaak in het openbaar uitgesproken, waarbij de beslissing geen rechtsmiddel openstelt.