Op 29 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, werkzaam als juridisch administratief medewerker bij de rechtbank Oost-Brabant, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen zijn overplaatsing naar een ander team. Deze overplaatsing was een ordemaatregel naar aanleiding van plichtsverzuim dat verzoeker had gepleegd. Het bestuur van de rechtbank had de overplaatsing gerechtvaardigd door te stellen dat het plichtsverzuim van verzoeker een negatieve impact had op de werksfeer en het uitstralingseffect naar de buitenwereld. Verzoeker betwistte de noodzaak van de overplaatsing en voerde aan dat hij na eerdere incidenten gewoon had kunnen functioneren en dat zijn terugkeer naar het kabinet RC goed was verlopen.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hij concludeerde dat het bestuur onvoldoende had onderbouwd dat er daadwerkelijk spanningen op de werkvloer waren en dat de overplaatsing niet enkel was gebaseerd op het plichtsverzuim, maar ook op het voorkomen van verdere belasting van collega's. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van het bestuur om verzoeker over te plaatsen op dat moment zwaarder woog dan het belang van verzoeker bij behoud van zijn functie. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij ook opmerkte dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te motiveren, vooral wanneer het gaat om ingrijpende maatregelen zoals overplaatsingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.