In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Tilburg. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van 8 november 2016, waarin een schadevergoeding van € 1.000,- werd toegekend voor immateriële schade als gevolg van een eerder opgelegd gebiedsverbod. Dit gebiedsverbod was opgelegd op 27 april 2011 en had betrekking op een periode van drie maanden. Eiser stelde dat de schadevergoeding onvoldoende was en vorderde een bedrag van € 2.700,-, gebaseerd op een vergoeding van € 30,- per dag gedurende het gebiedsverbod.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de onrechtmatigheid van het besluit van de burgemeester vaststaat en dat deze onrechtmatigheid aan de burgemeester kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn jonge leeftijd en het verlies van zijn moeder, in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden niet leidden tot de conclusie dat de burgemeester de schade niet in redelijkheid had kunnen vaststellen op € 1.000,-. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot deze schadevergoeding had kunnen komen, gezien de beperkte impact van het gebiedsverbod op de bewegingsvrijheid van eiser.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de burgemeester. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.