ECLI:NL:RBZWB:2017:3687

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16_10287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning immateriële schadevergoeding na gebiedsverbod door burgemeester

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Tilburg. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van 8 november 2016, waarin een schadevergoeding van € 1.000,- werd toegekend voor immateriële schade als gevolg van een eerder opgelegd gebiedsverbod. Dit gebiedsverbod was opgelegd op 27 april 2011 en had betrekking op een periode van drie maanden. Eiser stelde dat de schadevergoeding onvoldoende was en vorderde een bedrag van € 2.700,-, gebaseerd op een vergoeding van € 30,- per dag gedurende het gebiedsverbod.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de onrechtmatigheid van het besluit van de burgemeester vaststaat en dat deze onrechtmatigheid aan de burgemeester kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn jonge leeftijd en het verlies van zijn moeder, in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden niet leidden tot de conclusie dat de burgemeester de schade niet in redelijkheid had kunnen vaststellen op € 1.000,-. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot deze schadevergoeding had kunnen komen, gezien de beperkte impact van het gebiedsverbod op de bewegingsvrijheid van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de burgemeester. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/10287 WET

uitspraak van 23 mei 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.B.M. Pessers,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 november 2016 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het toekennen van een schadevergoeding aan hem.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 april 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D.A. Dellevoet.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 27 april 2011 heeft de burgemeester op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet aan eiser een gebiedsverbod opgelegd. De burgemeester heeft eiser bevolen zich van 29 april 2011 tot en met 28 juli 2011 te verwijderen en verwijderd te houden uit het [gebied1] op:
alle dagen van de week tussen 20:00 uur en 06:00 uur,
de speeldagen van de [naam sportclub] , één uur voor tot één uur na de wedstrijd.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft de burgemeester het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 februari 2012 (zaaknummer: AWB 11/4743 WET) heeft deze rechtbank het door eiser daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS).
Bij brief van 12 april 2012 heeft eiser aan de burgemeester verzocht om de als gevolg van het opleggen van het gebiedsverbod geleden schade te vergoeden. De schade bedraagt volgens eiser in totaal € 6.200,- te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende onderdelen:
  • € 2.000,- wegens shockschade als gevolg van het ten onrechte zonder waarschuwing vooraf en het op onterechte gronden opgelegde gebiedsverbod;
  • € 1.500,- wegens onnodige en onterechte beschadiging van de persoonlijke integriteit van eiser als gevolg van de door de burgemeester gezochte publiciteit bestaande uit het uitbrengen van een persbericht en publicaties in het Brabants Dagblad;
  • € 2.700,- wegens inperking van de bewegingsvrijheid van eiser gedurende 90 dagen, bestaande uit een vergoeding van € 30,- per dag.
De AbRS heeft in de uitspraak van 22 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0633) het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak van 28 februari 2012 van de rechtbank vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juli 2011 vernietigd en het besluit van 27 april 2011 herroepen.
Bij brieven van 27 mei 2013 en 12 juli 2013 heeft de burgemeester aan eiser verzocht het verzoek om schadevergoeding aan te vullen. Bij brief van 15 juli 2013 heeft de gemachtigde van eiser aan de burgemeester medegedeeld dat hij medio augustus op de zaak terugkomt. Bij brief van 23 april 2014 heeft eiser de burgemeester verzocht om binnen een termijn van 8 weken een beslissing te nemen op het verzoek om schadevergoeding. Bij brief van 2 juni 2014 heeft de burgemeester aan eiser verzocht om alsnog een reactie te geven op de brieven van 27 mei 2013 en 12 juli 2013.
Bij brief van 16 september 2014 heeft eiser zijn verzoek om schadevergoeding aangevuld. In deze brief is onder meer een nadere onderbouwing gegeven van het verzoek om schadevergoeding. Daarnaast heeft eiser de te vorderen schadevergoeding verhoogd met een bedrag van € 1.210,- voor de kosten van de door de gemachtigde van eiser uitgevoerde werkzaamheden voor het opstellen van het schadeverzoek.
Bij besluit van 17 maart 2016 (primair besluit) heeft de burgemeester aan eiser een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hieraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat eiser de door hem gestelde schade niet heeft aangetoond, maar het desondanks aannemelijk is dat eiser hinder en last heeft ondervonden van het aan hem opgelegde gebiedsverbod. Daarom vindt de burgemeester het redelijk om een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding toe te kennen. Uit het primaire besluit blijkt verder dat eiser middels een civiele procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank een bedrag van € 1.500,- aan schadevergoeding heeft gevorderd wegens reputatieschade. Dit als gevolg van het uitgebrachte persbericht, de publicaties in het Brabants Dagblad en het onjuist handelen van de politie op 23 april 2011.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het vonnis van 10 augustus 2016 (zaaknummer: 4561810 CV EXPL 15-8442) heeft de kantonrechter van deze rechtbank de gemeente Tilburg veroordeeld om aan eiser een bedrag van € 250,- te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente. Door de kantonrechter is geconcludeerd dat de gemeente Tilburg voor de schade als gevolg van de ten onrechte aanhouding op 23 april 2011 niet aansprakelijk is. Ook voor het persbericht en de berichtgeving naar aanleiding van dit persbericht in het Brabants Dagblad is de gemeente Tilburg niet aansprakelijk. Met de uitlatingen van in de door de burgemeester geschreven Gastopinie in het Brabants Dagblad van mei 2011 legt de burgemeester naar het oordeel van de kantonrechter echter onnodig en onrechtmatig jegens eiser een verband met de zaak die op dat moment onder de rechter was. Daar was op dat moment geen enkele aanleiding voor. Eiser spreekt de gemeente Tilburg in zoverre terecht aan wegens onnodige (nadere) reputatieschade die de kantonrechter naar redelijkheid en billijkheid heeft bepaald op € 250,- vermeerderd met wettelijke rente als gevorderd. Dit vonnis heeft kracht van gewijsde gekregen.
Bij brief van 6 september 2016 heeft eiser een specificatie van de gemaakte kosten van de gemachtigde van eiser met betrekking tot het schadeverzoek ingediend. Bij brief van 20 september 2016 heeft eiser aanvullende medische gegevens overgelegd van zijn huisarts.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen voor zover daarbij de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten is afgewezen. De burgemeester heeft alsnog een bedrag van € 1.200,- toegewezen als schadevergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Voor het overige heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de bij het primaire besluit toegekende schadevergoeding van € 1.000,- een redelijke vergoeding is. Hieraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat ondanks dat in de omstandigheden van het geval geen aanleiding wordt gezien voor toekennen van vergoeding van immateriële schade, het aannemelijk is dat eiser hinder en last van het aan hem opgelegde gebiedsverbod heeft ondervonden.
2. Eiser voert, samengevat, aan dat de burgemeester ten onrechte aan hem slechts een bedrag van € 1.000,- aan vergoeding van geleden immateriële schade heeft toegekend. Volgens eiser is in zijn geval een schadevergoeding van € 2.700,- gerechtvaardigd, uitgaande van een vergoeding van € 30,- per dag gedurende het 90 dagen durende gebiedsverbod. Eiser wijst daarbij op het gegeven dat zijn bewegingsvrijheid als gevolg van het gebiedsverbod ernstig is ingeperkt. Eiser kon zich ten tijde van het gebiedsverbod niet vrij begeven op de plaatsen waar vrienden en bekenden zich bevonden. Daarnaast heeft de burgemeester onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van zijn geval. Zo was eiser ten tijde van het opleggen van het gebiedsverbod slechts 17 jaar oud, had eiser op dat moment net zijn moeder verloren en is eiser op geen enkele wijze vooraf door de burgemeester of de politie gewaarschuwd. Verder is volgens eiser van belang dat ten onrechte geen contact is opgenomen met de vader van eiser en de Raad voor de Kinderbescherming en de burgemeester zelf publiciteit heeft gegeven aan het opgelegde gebiedsgebod middels het uitbrengen van een persbericht en de publicaties in het Brabants Dagblad. Tot slot verzoekt eiser om een proceskostenvergoeding.
3. Ter beoordeling aan de rechtbank ligt de vraag of de burgemeester op goede gronden het verzoek om schadevergoeding van eiser heeft toegewezen voor een totaalbedrag van € 2.200,-, bestaande uit € 1.200,- voor de buitengerechtelijke kosten en € 1.000,- voor de geleden immateriële schade.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat op grond van artikel IV, eerste lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten het recht zoals dit gold op 30 juni 2013 van toepassing is. Het schadeveroorzakende besluit – het opleggen van het gebiedsverbod aan eiser – dateert immers van 27 april 2011. Titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht is dan ook niet van toepassing.
Verder is bij de beoordeling van belang dat, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de AbRS van 22 mei 2013, de onrechtmatigheid van het besluit van 27 april 2011 vaststaat en dat die onrechtmatigheid aan de burgemeester valt toe te rekenen. Dit betekent dat de burgemeester is gehouden tot vergoeding van de schade die eiser als gevolg daarvan heeft geleden. De rechtbank constateert voorts dat eiser in beroep uitsluitend de toegekende schadevergoeding van € 1.000,- voor de geleden immateriële schade heeft betwist.
4. Uit vaste rechtspraak van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:836) volgt dat voor het antwoord op de vraag of een partij door een onrechtmatig besluit immateriële schade heeft geleden, die in aanmerking komt voor vergoeding, aansluiting moet worden gezocht bij artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin is bepaald, voor zover hier van belang, dat de benadeelde voor nadeel dat niet bestaat in vermogensschade, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Hiervan zal echter niet snel sprake zijn. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:106 van het BW moet immers worden afgeleid dat de wetgever hier het oog heeft gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. In het licht hiervan is voor vergoeding van immateriële schade onvoldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het onrechtmatig gebleken besluit.
5. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid de als gevolg van het opgelegde gebiedsverbod geleden immateriële schade heeft kunnen vaststellen op een bedrag van € 1.000,-.
Hierbij is allereerst van belang dat de rechtbank constateert dat de civiele rechter in haar vonnis van 10 augustus 2016 reeds heeft geoordeeld over de vordering van eiser om schadevergoeding toe te kennen als gevolg van het door de burgemeester opgestelde persbericht en de publicaties in het Brabants Dagblad. Dit persbericht en deze publicaties kunnen dan ook, anders dan eiser voorstaat, niet meer worden betrokken bij de beoordeling van de bij het bestreden besluit toegekende schadevergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
Daarnaast is van belang dat naar het oordeel van de rechtbank eiser als gevolg van het gebiedsverbod enigszins is beperkt in zijn bewegingsvrijheid binnen de gemeente Tilburg als gevolg waarvan sprake is van enige aantasting van de persoon van eiser als bedoeld in artikel 6:106 van het BW. Het gebiedsverbod hield immers in dat eiser zich gedurende 3 maanden van 29 april 2011 tot en met 28 juli 2011 diende te verwijderen en verwijderd te houden uit het [gebied1] tussen 20.00 uur en 06.00 uur en op de speeldagen van [naam sportclub] , één uur voor tot één uur na de wedstrijd. Daar staat echter tegenover dat het gebiedsverbod geen betrekking had op de gehele gemeente Tilburg, maar slechts op een beperkt gedeelte van het centrum van Tilburg en het gebiedsverbod was beperkt tot de avonduren tussen 20.00 uur en 06.00 uur en op speeldagen van [naam sportclub] . Eiser mocht zich tussen 06.00 uur en 20.00 uur wel degelijk in het [gebied1] begeven en kon op dat moment vrienden en bekenden bezoeken.
Alhoewel de rechtbank kan invoelen met de persoonlijke omstandigheden van eiser ten tijde van het opleggen van het gebiedsverbod leiden deze persoonlijke omstandigheden niet tot de conclusie dat de burgemeester – alles afwegende – de schade niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op een bedrag van € 1.000,-.
6. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep van eiser zal daarom ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.A. Laheij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.