ECLI:NL:RBZWB:2016:899

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
AWB 15_5167 EN AWB 16_831
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke zorg en de rol van mantelzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke zorg van eiseres. Eiseres, die alleen woont, had een pgb ontvangen voor huishoudelijke hulp, maar het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur beëindigde dit per 19 april 2015. De dochter van eiseres verleende huishoudelijke hulp, maar deed dit op basis van betaling en niet als mantelzorger. De rechtbank oordeelde dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen en dat de dochter niet als mantelzorger kan worden aangemerkt omdat zij betaald werd voor haar hulp. De rechtbank concludeerde dat het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb moest verstrekken, omdat de zorg in natura niet passend was voor eiseres. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van het college en bepaalde dat eiseres recht had op een pgb voor de periode van 19 april 2015 tot 26 juli 2015, met een omvang van 2 uur per week. De rechtsgevolgen van het tweede bestreden besluit werden in stand gelaten, omdat de dochter van eiseres per 26 juli 2015 was gestopt met de zorgverlening. Eiseres had recht op vergoeding van het griffierecht, maar er werd geen proceskostenvergoeding toegekend aan de gemachtigde van eiseres, die als vrijwilliger optrad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 15/5167 WMO
BRE 16/831 WMO

uitspraak van 9 februari 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. A. van ’t Laar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (college),verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juli 2015 (bestreden besluit 1) van het college inzake de beëindiging van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke zorg per 19 april 2015. Deze zaak is bekend onder nummer 15/5167 WMO.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 20 augustus 2015 afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. Deze uitspraak is bekend onder nummer BRE 15/5164 AWBZ.
Bij besluit van 4 september 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college hulp voor 1,5 uur zwaar huishoudelijk werk geïndiceerd in de vorm van zorg in natura voor de periode 4 augustus 2015 tot 1 januari 2016. Omdat dit besluit onvoldoende samenhang heeft met bestreden besluit 1 kan dit besluit, anders dan eerder door de rechtbank is meegedeeld, niet worden aangemerkt als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat haar beroep ook aangemerkt kan worden als een verzoek om rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb. De gemachtigde van het college heeft ter zitting ingestemd met dit verzoek. De rechtbank heeft hier ook mee ingestemd. Nu sprake is van een rechtstreeks beroep zal de rechtbank dan ook een oordeel kunnen geven over bestreden besluit 2. Deze zaak is bekend onder nummer 16/831 WMO.
Bij brieven van 18 september 2015, 2 november 2015 en 17 november 2015 heeft eiseres verzocht om een indicatie voor 2 uur per week. Zoals ter zitting besproken met partijen zullen deze brieven worden aangemerkt als aanvullende gronden van beroep.
Bij brief van 25 november 2015 heeft het college aan eiseres meegedeeld dat de indicatie niet verhoogd wordt. Ter zitting is door partijen erkend dat met deze brief geen wijziging in de rechtspositie van eiseres tot stand is gekomen. Deze brief, voor zover betrekking hebbend op de weigering de indicatie te verhogen, zal daarom worden aangemerkt als een aanvullende motivering van bestreden besluit 2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam persoon1]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Gommers.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres had een indicatie voor huishoudelijke hulp categorie 2 (hbh 2) voor 2 uur per week. Eiseres kreeg de zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Deze indicatie liep af op 1 januari 2015.
Op 8 december 2014 heeft een gesprek met eiseres en haar dochter plaatsgevonden.
Het college heeft advies gevraagd aan [naam adviseur], arts/sociaal-medisch adviseur.
[naam adviseur] heeft op 23 januari 2015 gerapporteerd. [naam adviseur] komt tot de conclusie dat het zwaar huishoudelijk werk en een deel van het licht huishoudelijk werk moet worden overgenomen. Daarbij heeft hij opgemerkt dat zorg in natura mogelijk is mits voldaan aan de voorwaarde van een vaste hulp
.
Bij besluit van 10 februari 2015 (primair besluit) heeft het college overeenkomstig het advies, maar dan als overgangsregeling, per 1 januari 2015 een indicatie voor hbh 2 toegekend voor 2 uur per week. Per 19 februari 2015 wordt dit hbh 1 voor 2 uur per week en per 19 april 2015 wordt geen indicatie meer gegeven. De zorg wordt tijdens deze overgangsperiode verleend in de vorm van een pgb.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met bestreden besluit 1 zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 augustus 2015 heeft eiseres wederom verzocht om ondersteuning voor hulp in de huishouding op grond van de Wmo omdat haar dochter per 26 juli 2015 is gestopt met het verlenen van die zorg.
Bij bestreden besluit 2 is met ingang van 4 augustus 2015 aan eiseres zorg in natura toegekend voor 1,5 uur per week, categorie hbh 1.
2. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het college niet heeft gehandeld in overeenstemming met zijn beleid. Het besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel. Tevens heeft het college verwachtingen bij eiseres gewekt waardoor zij er op mocht vertrouwen dat haar indicatie in het jaar 2015 zal doorlopen. Mantelzorg kan niet verplicht worden opgelegd. Als er geen mantelzorg is, zal het college een maatwerkvoorziening moeten verstrekken. Uit het onderzoeksverslag blijkt niet dat de dochter van eiseres bereid zou zijn de huishoudelijke hulp, anders dan in het verleden, in de toekomst wel zonder financiële tegenprestatie te verlenen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een brief van haar dochter overgelegd.
In de Wmo 2015 is de keuzevrijheid bij een maatwerkvoorziening gehandhaafd. Het indiceren van huishoudelijke hulp in natura is in strijd met de keuzevrijheid van eiseres. Het is van belang dat eiseres een vaste hulp heeft (vanwege psychische problematiek). Hierin is een extra argument gelegen om aan eiseres een pgb toe te kennen. Verder heeft eiseres gesteld dat zij ook hulp nodig heeft voor licht huishoudelijk werk. Zij is van mening dat de indicatie op 120 minuten moet worden gesteld.
Verder heeft eiseres nog opgemerkt dat het college haar niet heeft gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning, het verslag van de hoorzitting niet bij het besluit is gevoegd en eiseres, anders dan gesteld in het bestreden besluit, niet bij de hoorzitting aanwezig was.
3. In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef, vijftiende aandachtsstreepje, van de Wmo 2015 is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan wordt onder gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef, 23ed aandachtstreepje van de Wmo 2015 is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan wordt onder mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
In artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het gemeentebestuur zorgdraagt voor de maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad periodiek een plan vaststelt met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Aan deze bepaling heeft de gemeenteraad uitvoering gegeven met de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2015 (Verordening).
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, beslist voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
In het tweede lid is bepaald dat een pgb wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
In artikel 8, tweede lid, onder a, van de Verordening is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Verordening verstrekt het college een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo.
Naast de Verordening heeft het college beleidsregels vastgesteld, de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Etten-Leur (beleidsregels). Onder 4.3.1 van de beleidsregels is opgenomen dat een pgb wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd aan de hand van een opgesteld plan vraagt. Daarbij moet de cliënt motiveren dat het bestaande aanbod voor zorg in natura voor hem niet passend is.
Bestreden besluit I
4.1
In geschil is of het college op goede gronden het pgb voor hulp in de huishouding heeft beëindigd per 19 april 2015. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres binnen haar eigen netwerk een oplossing heeft gevonden in de vorm van hulp van haar dochter. Gelet hierop is het college van mening dat geen compensatie vanuit de Wmo 2015 mogelijk is.
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken in het dossier vast dat de dochter reeds vóór de totstandkoming van het primaire besluit heeft aangegeven dat zij stopt met de ondersteuning van haar moeder als de betaling van het pgb wordt stopgezet. Dit blijkt niet alleen uit het aanmeldformulier maar ook uit de rapportage indicatie WMO van het SAP van 23 januari 2015. Hoewel in de bezwaarprocedure niet expliciet door eiseres is gesteld dat haar dochter de hulp niet meer wil verlenen, waren er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen in het dossier waaruit blijkt dat de dochter wil/zal stoppen als ze niet meer betaald krijgt. Immers, tijdens de hoorzitting is door de gemachtigde van eiseres, [naam persoon1], medegedeeld dat hij de dochter van eiseres de opdracht heeft gegeven om de huishoudelijke hulp te blijven uitvoeren omdat hij er van uit ging dat het bezwaar schorsende werking had en het college het pgb zou doorbetalen. Naar het oordeel van de rechtbank had het op dat moment op de weg van het college gelegen om nader te onderzoeken of de dochter zonder betaling van het pgb de zorg zou voortzetten. De rechtbank stelt vast dat dit niet is gebeurd. Door dit na te laten leidt bestreden besluit 1 aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek. Het beroep tegen bestreden besluit 1 zal gegrond worden verklaard en bestreden besluit 1 zal vernietigd worden.
4.2
Om de procedure niet langer te laten duren dan noodzakelijk is, zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand kunnen blijven.
Niet in geschil is dat de dochter van eiseres tot 26 juli 2015 werkzaamheden heeft verricht bij eiseres. Ter zitting is onweersproken gesteld dat de dochter hiervoor een betaling heeft ontvangen van eiseres. Eiseres heeft haar dochter vanaf 19 april 2015 zelf betaald. Verder blijkt uit het dossier – zoals al eerder is overwogen – dat eiseres consequent heeft gesteld dat de dochter de werkzaamheden niet gratis wil verrichten. Met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4317, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van mantelzorg als voor de werkzaamheden betaling wordt verlangd. Nu de dochter betaald is voor haar werkzaamheden kan, anders dan door het college is gesteld, de dochter niet aangemerkt worden als mantelzorger.
Gelet op het oordeel dat geen sprake is van mantelzorg door de dochter overweegt de rechtbank voorts als volgt.
Zoals ter zitting door de gemachtigde van het college is bevestigd zal - als er geen sprake is van mantelzorg - zorg in natura of een pgb moeten worden verstrekt. Niet in geschil is immers dat eiseres hulp in de huishouding nodig heeft.
Ingevolge artikel 2.3.6 van de Wmo heeft eiseres keuzevrijheid om de zorg in natura te ontvangen of te kiezen voor een pgb en zelf de zorg in te kopen. In de beleidsregels van het college zijn de voorwaarden waaronder een pgb kan worden verstrekt nader uitgewerkt.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij een pgb wil ontvangen. Zij heeft daarbij gemotiveerd aangegeven dat zij, vanwege haar psychische problemen, is aangewezen op een vaste hulp. Dat eiseres is aangewezen op een vaste hulp is ook door [naam adviseur] vastgesteld. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij bij de zorg in natura die zij vanaf week 39 ontvangt al zes keer een andere hulp heeft gehad. De gemachtigde van het college heeft erkend dat eiseres (nog) geen vaste hulp ontvangt. Daarbij heeft de gemachtigde van het college opgemerkt dat het om situaties van overmacht gaat.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande genoegzaam is gebleken dat met zorg in natura niet gegarandeerd kan worden dat eiseres een vaste hulp krijgt. Geconcludeerd moet dan ook worden dat zorg in natura voor eiseres niet passend is. Daarmee is voldaan aan het merendeel van de voorwaarden genoemd in de beleidsregels van het college. Wat ontbreekt is een door eiseres opgesteld plan. De rechtbank is echter van oordeel dat het ontbreken van dat plan eiseres niet kan worden tegengeworpen. Zoals ter zitting onweersproken is gesteld, is eiseres immers niet in de gelegenheid gesteld een plan op te stellen. Daarbij kan de rechtbank niet inzien wat het opstellen van een plan thans nog kan toevoegen nu alle feiten duidelijk zijn. Nu de dochter van eiseres voor 1 januari 2015 al jarenlang de zorg bij eiseres heeft verleend en daarvoor is betaald met een daartoe toegekend pgb en het de rechtbank niet gebleken is dat er problemen zijn geweest bij de verantwoording van het pgb, is de rechtbank van oordeel dat het college, gelet op zijn eigen beleid, gehouden is een pgb te blijven verstrekken aan eiseres.
4.3
Overigens is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou geoordeeld moeten worden dat de dochter van eiseres aangemerkt zou moeten worden als mantelzorger, het beleid van het college niet aan het verstrekken van een pgb in de weg staat. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college weliswaar gesteld dat alleen in uitzonderingsgevalleen een pgb wordt verstrekt aan mantelzorgers, maar zij heeft niet kunnen onderbouwen waar die stelling op is gebaseerd. Nu ook in de beleidsregels onder 4.8 niet is opgenomen dat het om een uitzonderingssituatie gaat, kan de rechtbank niet inzien waarom, mits voldaan aan de overige voorwaarden, geen pgb verstrekt zou kunnen worden aan een mantelzorger.
4.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 niet in stand blijven. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan eiseres een pgb wordt verstrekt voor de periode dat haar dochter de werkzaamheden bij haar heeft verricht. Concreet betekent dit dat over de periode van
19 april 2015 tot 26 juli 2015 alsnog een pgb verstrekt zal moeten worden. De omvang van het pgb stelt de rechtbank vast op 2 uur, overeenkomstig het advies van [naam adviseur] in samenhang bezien met primair besluit 1. Verder is niet meer in geschil dat eiseres de regie van het huishouden zelf kan voeren, zodat hbh 1 is aangewezen.
4.5
Met betrekking tot de overige gronden die eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank nog aanleiding het volgende te overwegen.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het college eiseres had moeten wijzen op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning. Door dit na te laten is er sprake van een gebrek in de voorbereiding van het besluit. Uit de stukken blijkt evenwel dat eiseres zich nog vóór de totstandkoming van het primaire besluit heeft laten bijstaan door een cliëntondersteuner. Eiseres is hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld zodat de rechtbank dit gebrek zal passeren met een beroep op artikel 6:22 van de Awb.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken niet blijkt van een beleid dat alle indicaties in 2015 ongewijzigd zouden doorlopen. Verder is ook niet gebleken dat in gelijke gevallen anders is gehandeld. Het college heeft toegelicht dat een aantal indicaties die in februari 2015 afliepen ongewijzigd zijn voortgezet vanwege de werkdruk. De indicatie van eiseres liep af op 1 januari 2015. Er is dan geen sprake van gelijke gevallen. Ook is niet gebleken dat er duidelijke en ondubbelzinnige toezeggingen aan eiseres gedaan zijn, zodat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
Dat het verslag van de hoorzitting niet bij de beslissing op bezwaar is meegezonden en dat in het bestreden besluit ten onrechte is opgemerkt dat eiseres aanwezig was bij de hoorzitting, is weliswaar onzorgvuldig doch niet in die mate dat dit tot een vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
Bestreden besluit 2
5.1
Bestreden besluit 2 heeft betrekking op de periode 4 augustus 2015 tot 1 januari 2016. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog een procesbelang heeft bij een oordeel over dit besluit, nu de periode in geding al is verstreken en er niet met terugwerkende kracht zorg kan worden verleend.
Zoals de CRvB al eerder heeft overwogen kan het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het besluit ook zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel betrokken kan worden bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare zorg (onder andere een uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:238). Nu deze omstandigheid zich bij eiseres voordoet, is de rechtbank van oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
5.2
Het college heeft aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat eiseres feitelijk geen recht heeft op een maatwerkvoorziening omdat ze een beroep kan doen op haar sociale netwerk (waaronder haar dochter). Uitsluitend vanwege gedane toezeggingen heeft het college besloten een maatwerkvoorziening toe te kennen voor 1,5 uur in de vorm van zorg in natura.
Niet in geschil is dat de dochter van eiseres per 26 juli 2015 is gestopt met het verrichten van huishoudelijk werk bij eiseres. Anders dan het college lijkt te stellen, is de rechtbank van oordeel dat het college niet van de dochter kan verlangen dat zij de hulp onbetaald blijft verlenen. Mantelzorg is immers per definitie vrijwillig en kan niet worden afgedwongen. Eiseres woont alleen zodat ook niet gesproken kan worden van gebruikelijke hulp. Onder gebruikelijke hulp wordt ingevolge de definitiebepaling van de Wmo immers alleen hulp van inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Nu ook anderszins niet is gebleken dat anderen in het sociale netwerk van eiseres bereid zijn om mantelzorg te verlenen, kan een maatwerkvoorziening niet geweigerd worden. Nu na het advies van [naam adviseur] geen recent advies is gevraagd, zal het college voor de omvang van de voorziening uit moeten gaan van het advies van [naam adviseur]. Zoals onder 4.4 al is overwogen dient de omvang gesteld te worden op 2 uur per week. Het college had dan ook een maatwerkvoorziening moeten verstrekken voor 2 uur per week.
5.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat ook het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond is en dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Nu geen zorg in natura met terugwerkende kracht geleverd kan worden en de dochter vanaf 26 juli 2015 geen zorg meer heeft verleend, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten.
6. De beroepen zullen gegrond worden verklaard. De rechtbank zal de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigen.
De rechtbank ziet aanleiding om inzake bestreden besluit 1 zelf in de zaak te voorzien in die zin dat een maatwerkvoorzienig in de vorm van een pgb wordt toegekend over de periode 19 april 2015 tot 26 juli 2015 met een omvang van 2 uur voor hbh 1.
De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit 2 in stand te laten.
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting immers gesteld dat hij eiseres als vrijwilliger bijstaat en zijn ‘living’ niet bestaat uit het verlenen van juridische bijstand. De gemachtigde van eiseres kan derhalve niet aangemerkt worden als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ingevolge het besluit proceskosten bestaat derhalve geen recht op vergoeding van kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
  • herroept het primaire besluit 1 en bepaalt dat een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt toegekend over de periode van 19 april 2015 tot 26 juli 2015 met een omvang van 2 uur voor hbh 1;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. R.P. Broeders, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.