4.8.De rechtbank oordeelt over de waarde van de aandelen Holding als volgt:
4.8.1.Het belangrijkste activum is [recreatiepark] . Vaststaat dat Beleggingen de blote eigendom heeft van alle percelen waarop huisjes (mogen) staan, welke percelen in erfpacht zijn uitgegeven. De erfpachters betalen twee soorten canon: een canon aan Beleggingen voor het recht van erfpacht op de grond (€ 2.018,26 in 2010) en een canon voor de op het park aanwezige voorzieningen (€ 153 in 2010). Uit de jaarstukken van Beleggingen blijkt een erfpachtopbrengst van € 676.931 in 2009 en € 685.136 in 2010. De omzet van Beleggingen bestond daarnaast uit huurinkomsten (€ 63.689 in 2009 en € 64.328 in 2010) voor huisjes die Beleggingen heeft verworven van vertrekkende erfpachters, verkoopprovisie bungalows (€ 18.003 in 2009 en € 22.404 in 2010), gebruiksvergoeding grond (€ 22.216 in 2009 en 2010) en overige omzet (€ 1.361 in 2009 en € 4.757 in 2010).
4.8.2.De taxateur van de inspecteur ( [taxateur] ) heeft een rapport opgesteld waarin hij heeft beargumenteerd dat de volle waarde van de grond € 75 per m² is en dat de canon marktconform is zodat aan het erfpachtrecht geen waarde kan worden toegekend en de waarde van de blote eigendom gelijk is aan de waarde van de volle eigendom. Belanghebbende bestrijdt dat aan het erfpachtrecht als zodanig geen waarde toekomt. De rechtbank zal dat in het midden laten. Nu vaststaat dat Beleggingen uit [recreatiepark] vaste en gelijkmatige omzet genereert die niet afhankelijk is van (verkoop)inspanningen van Beleggingen, acht de rechtbank aannemelijk dat een potentiële koper die omzet en in het bijzonder de kasstroom tot uitgangspunt zou nemen voor het bepalen van de prijs die hij bereid zou zijn voor Beleggingen te betalen (los van de [gronden] ).
4.8.3.Belanghebbende stelt dat voor de waardering van Beleggingen, en van [recreatiepark] als onderdeel daarvan, uitgegaan moet worden van de in de toekomst te verwachten kasstromen. Dat uitgangspunt lijkt de rechtbank in beginsel juist (zie 4.8.2). Eveneens acht de rechtbank juist om daarbij uit te gaan van de jaarstukken tot en met 2009, gezien de sterfdatum van erflater in 2010. Belanghebbende heeft drie taxatierapporten overgelegd die zijn gebaseerd op te verwachten kasstromen: een rapport van [makelaar] uit 2015 waarbij de onroerende zaken van Beleggingen zijn getaxeerd per sterfdatum en twee rapporten opgesteld door [belastingadviseur] te Tilburg, een uit 2013 waarin de waarde van Beleggingen wordt berekend en een uit 2016 waarin de waarde van Holding wordt berekend.
4.8.4.In het taxatierapport van [makelaar] uit 2015 is [recreatiepark] (exclusief beheerderswoningen) gewaardeerd op basis van kasstromen op € 9.475.000 en zijn de aandelen Holding gewaardeerd op € 9.300.000. De taxateur van de Belastingdienst heeft opgemerkt dat in dit rapport ten onrechte (i) rekening wordt gehouden met een voorziening ad € 2.450.000 voor in de loop der jaren aan te kopen huisjes van de erfpachters omdat daar de verkrijging van die opstallen tegenover staat, (ii) rekening wordt gehouden met een kostenpost van € 425.000 voor gas/electraleidingen omdat de kosten voor dergelijke voorzieningen aan de erfpachters worden doorberekend en (iii) ongemotiveerd een depreciatie wordt toegepast op de werkelijke kasstroom van 10%, en tevens (iv) dat de disconteringsvoet niet is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank snijdt deze kritiek in zoverre hout, dat er inderdaad geen reden is om bij de kasstromen een reservering mee te nemen voor eventuele betalingen voor aankoop van opstallen, omdat tegenover een dan eventueel te betalen bedrag de verkrijging van de opstallen staat. Voor de investering in gas/electra geldt dat tegenover die investering een extra inkomstenstroom aan (voorzieningen)canons zal staan, zodat die investering per saldo wordt betaald door de erfpachters. De depreciatie van de kasstromen met 10% is in het rapport aldus gemotiveerd dat er nog andere inkomsten zijn en dat de 10% is afgetrokken zodat de omzet alleen ziet op de onroerende zaken. De taxateur heeft dus kennelijk geen rekening gehouden met bijvoorbeeld de kasstromen uit verhuur, die toch aanzienlijk zijn. De inkomsten uit verkoopprovisie zijn kennelijk wel meegenomen, via een 5% correctie op de voorziening voor aan te kopen huisjes (blz. 38 rapport). Naar het oordeel van de rechtbank is ten onrechte geen rekening gehouden met de kasstroom uit huurinkomsten; dat zou dan eerder tot een verhoging dan tot een verlaging van de kasstromen moeten leiden. Op al deze punten dient naar het oordeel van de rechtbank een correctie te worden toegepast op de getaxeerde waarde. De taxateur van de Belastingdienst heeft niet gemotiveerd wat er onjuist is aan de gehanteerde disconteringsvoet; de rechtbank acht de gehanteerde methode heel redelijk.
4.8.5.Met betrekking tot de waardering van [makelaar] overweegt de rechtbank in aanvulling op het voorgaande, als volgt. Nu het gaat om de feiten en omstandigheden per de sterfdatum is de rechtbank van oordeel dat de taxateur voor de waardebepaling van de grond ten onrechte gevolgen heeft verbonden aan de door hem gesignaleerde marktontwikkeling over de jaren 2010 tot en met 2015. De rechtbank acht het wel juist dat in de taxatie is uitgegaan van de canon van € 2.018,26 per jaar zonder rekening te houden met de extra canon voor voorzieningen van € 153 per jaar, omdat ook geen rekening wordt gehouden met de uitgaven voor voorzieningen die tegenover dit laatste canonbedrag staan (behoudens voor wat betreft de hiervoor reeds behandelde investering in gas/electraleidingen).
4.8.6.In het rapport van [belastingadviseur] uit 2013 wordt geconcludeerd tot een waarde van Beleggingen per sterfdatum tussen de € 55.000 en € 373.000 (inclusief [gronden] ) of gemiddeld € 214.000. Uit de toelichting bij het rapport blijkt dat voor de prognoses is uitgegaan van de feitelijke cijfers uit de jaarrekeningen 2010 en 2011 en een berekening van de directie voor 2012 tot en met 2017. Het rapport gaat voor [recreatiepark] onder meer uit van (i) een vermindering van het aantal kavels waarvoor canon wordt betaald omdat in 2013 14 kavels vrij waren of op korte termijn zouden komen en (ii) een sterke terugloop van de verkoopprovisies omdat in 2012 maar € 15.000 aan provisie is ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit rapport niet bruikbaar voor de waardering van Beleggingen (inclusief [recreatiepark] ) per de sterfdatum, reeds omdat niet is uitgegaan van feiten en omstandigheden op die datum maar van hetgeen zich in de jaren daarna feitelijk heeft voorgedaan. Gezien het eigen vermogen van Beleggingen dat op 31 december 2009 ruim € 1.252.000 was (zie ook 2.7), het gegeven dat in de jaren 2007 tot en met 2009 steeds winst werd gemaakt (in het rapport wordt uitgegaan van winsten van € 312.000 in 2007, € 289.000 in 2008 en € 400.000 in 2009) en de vaste en gelijkmatige inkomstenstroom, acht de rechtbank de in het rapport van [belastingadviseur] vermelde uitkomst onjuist.
4.8.7.De rechtbank zal voor het bepalen van de waarde van [recreatiepark] als onderdeel van Beleggingen uitgaan van het rapport van [makelaar] maar daarop de volgende correcties aanbrengen:
- € 2.450.000 ( voorziening waarde opstallen) plus
- € 425.000 ( gas/electraleidingen) plus
- in goede justitie: € 1.000.000 in verband met het niet meenemen van de kasstroom uit verhuur en het in 4.8.5 vermelde punt.
De op € 9.475.000 getaxeerde waarde van [recreatiepark] wordt aldus verhoogd tot € 13.350.000.
4.8.8.De op het park aanwezige voorzieningen, die volle eigendom zijn van Beleggingen, bestaan uit twee beheerderswoningen waarvan één met kantoor ( [adres] ). De inspecteur heeft voor deze panden de volgende waarden aangehouden: € 65.000 voor [adres] kantoor, € 75.000 voor [adres] woning en € 100.000 voor [adres 2] woning. [makelaar] gaat uit van € 175.000 voor beide panden. De inspecteur is uitgebreid ingegaan op alle onjuistheden in dat rapport maar heeft in haar reactie op dat rapport en ter zitting de waardering op € 175.000 niet meer bestreden. De rechtbank zal daar dan ook van uitgaan. De rechtbank ziet geen reden om tegenover de extra canon die de erfpachters betalen voor de voorzieningen, een extra waarde toe te kennen aan die voorzieningen, zoals de taxateur van de inspecteur voorstaat. Die extra waarde is niet onderbouwd met een overzicht van de voorzieningen en de waarden daarvan.
4.8.9.In het rapport van [belastingadviseur] uit 2016 is de waarde van de aandelen Holding getaxeerd op € 9.300.000. Daarbij is uitgegaan van een waarde van beleggingen van € 214.000, conform het rapport uit 2013. Zoals is geoordeeld in 4.8.6 acht de rechtbank die waardering onjuist. Tevens is een correctie toegepast wegens onderrendement/badwill van € 1.200.000. Die aftrekpost is vooral gebaseerd op een gewenst rendement op eigen vermogen van € 14,68%, uitgaande van een risicovrij rendement van 3,68%. [belastingadviseur] gaat dus uit van een zeer risicovolle onderneming. Dat acht de rechtbank volstrekt onvoldoende onderbouwd. Vaststaat immers dat het belangrijkste vermogensbestanddeel van het concern recreatiepark [recreatiepark] is, en dat de blote eigendom een redelijk vaste canonstroom oplevert tot en met het jaar 2028. Het enige enigszins risicovolle project was de projectontwikkeling, maar daarvan was het risico kennelijk ook beperkt doordat de gronden waren verpacht en de mogelijkheid bestond de gronden te verkopen aan de pachter. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat of in hoeverre een afwaardering wegens onderrentabiliteit/badwill gerechtvaardigd is.
4.8.10Voor de waardering van de aandelen Holding is, naast de waarde van Beleggingen, tot slot nog van belang dat de inspecteur ter zitting heeft toegezegd dat zij geen bezwaar heeft tegen een extra aftrekpost bij Holding van € 100.000 wegens niet verhaalbare apparaatskosten.