Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst over de mededelingsplicht van een pandhouder bij de uitwinning van een pandrecht op bodemzaken. De belanghebbende, die een pandrecht had op activa van een gefailleerde groepsmaatschappij, had nagelaten de ontvanger te informeren over zijn voornemen om het pandrecht uit te oefenen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, als pandhouder, verplicht was om de ontvanger hiervan op de hoogte te stellen, zoals voorgeschreven in artikel 22bis van de Invorderingswet 1990. De rechtbank concludeerde dat de executiewaarde van de activa terecht door de ontvanger was vastgesteld op € 35.000, de prijs die feitelijk bij de verkoop was gehanteerd. De rechtbank verwierp de stellingen van de belanghebbende dat de activa zich niet op de bodem van de groepsmaatschappij bevonden en dat de executiewaarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.