Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting door belanghebbende, die in maart 2009 een nihilaangifte omzetbelasting had gedaan voor het tijdvak van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008. Belanghebbende verzocht in april 2013 om teruggaaf van € 203.737,75 omzetbelasting, maar de inspecteur van de Belastingdienst verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk, omdat hij de brief als bezwaar tegen de aangifte had aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur dit onterecht had gedaan, aangezien er sprake was van een nihilaangifte en er geen omzetbelasting was voldaan. De rechtbank stelde vast dat het verzoek om teruggaaf te laat was ingediend, omdat belanghebbende niet eerder om een factuur had gevraagd en zelf verantwoordelijk was voor het betalen zonder factuur. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en het beroep gedeeltelijk gegrond, waarbij de uitspraak op bezwaar werd vernietigd voor zover het betrekking had op het verzoek om teruggaaf. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en gelastte de terugbetaling van het griffierecht.