ECLI:NL:RBZWB:2016:7653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
BRE - 15 _ 6341 t/m 15_6344, 15_6631 t/m 15_6637, 15_6639 en 15_6640
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van boeten in belastingzaken zware motorrijtuigen na interne fout

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de Wet belasting zware motorrijtuigen (BZM). De belanghebbende, een houder van ongeveer 200 vrachtauto's, had boeten opgelegd gekregen voor het niet tijdig voldoen aan de BZM voor een specifiek motorrijtuig. De rechtbank heeft de beroepen in vier zaken niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze buiten de beroepstermijn waren ingediend. In de overige zaken heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de boeten verminderd tot een symbolisch bedrag van € 10 per boete. De rechtbank overwoog dat de verzuimen terug te voeren waren op één interne fout aan de zijde van de belanghebbende, die niet had opgemerkt dat het jaarvignet opnieuw aangevraagd diende te worden na de opheffing van de schorsing van het kenteken. De rechtbank nam de straftoemeting van een eerdere uitspraak van Hof 's-Hertogenbosch als oriëntatiepunt en oordeelde dat de opgelegde boeten niet in verhouding stonden tot de omstandigheden van het geval. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende, door haar beleid aan te passen en over te schakelen naar jaarvignetten, blijk had gegeven van verbeterd gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/6341 t/m 15/6344, 15/6631 t/m 15/6637, 15/6639 en 15/6640
uitspraak van 2 december 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 28 juli 2015 en van 6 oktober 2015 op de bezwaren van belanghebbende tegen de boeten van elk € 263, die gelijktijdig met de in 2.3 genoemde naheffingsaanslagen belasting zware motorrijtuigen (hierna: BZM) aan haar zijn opgelegd.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [de gemachtigde] (werkzaam bij belanghebbende; hierna: de gemachtigde), tot bijstand vergezeld van [A] , administratief medewerker in dienst van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteurs] .

1. Beslissing

Zaken 15/6341 tot en met 15/6344
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Zaken 15/6631 tot en met 15/6637, 15/6639 en 15/6640
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de boeten tot € 10 per boete;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan haar vergoedt.

2. Gronden

2.1.
Belanghebbende is houder van ongeveer 200 vrachtauto’s, waaronder een motorrijtuig met kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). Het motorrijtuig voldoet aan de beschrijving van zware motorrijtuigen volgens artikel 3, onderdeel a, van de Wet BZM. Tot enkele jaren geleden werden door belanghebbende ter voldoening van de BZM voor de vrachtauto’s die op de autosnelweg rijden voornamelijk dag- en weekvignetten aangevraagd, maar tegenwoordig worden daarvoor vrijwel alleen maar jaarvignetten aangeschaft.
2.2.
Het motorrijtuig is op 23 februari 2015 tegen de tunnelwand van de Vrijheidstunnel te Antwerpen gereden en geschaard. Aanvankelijk werd vastgesteld dat het motorrijtuig technisch als totaal verloren beschouwd diende te worden. Als gevolg hiervan werd het kenteken van het motorrijtuig geschorst en het jaarvignet, dat nog tot 26 augustus 2015 geldig was, beëindigd. Uiteindelijk kon het motorrijtuig toch worden gerepareerd. Op 23 maart 2015 werd de schorsing van het kenteken opgeheven. Er is destijds geen nieuw jaarvignet aangeschaft.
2.3.
Op de hieronder genoemde controledata is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de autosnelweg, zonder dat de BZM hiervoor was voldaan. In verband hiermee zijn 13 naheffingsaanslagen van € 8 opgelegd met gelijktijdige boetebeschikkingen van € 263. Namens belanghebbende zijn hiertegen op 26 juni 2015, 9 september 2015 en 21 september 2015 bezwaarschriften ingediend. Bij uitspraken van 28 juli en 6 oktober 2015 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen.
Zaaknummer
Aanslagnummer
Datum controle
Dagtekening
naheffingsaanslag
Dagtekening
uitspraak op bezwaar
15/6341
[aanslagnummer 1]
01-04-2015
24-06-2015
28-07-2015
15/6342
[aanslagnummer 2]
02-04-2015
24-06-2015
28-07-2015
15/6343
[aanslagnummer 3]
03-04-2015
24-06-2015
28-07-2015
15/6344
[aanslagnummer 4]
07-04-2015
24-06-2015
28-07-2015
15/6631
[aanslagnummer 5]
01-05-2015
29-07-2015
06-10-2015
15/6632
[aanslagnummer 6]
04-05-2015
29-07-2015
06-10-2015
15/6633
[aanslagnummer 7]
05-05-2015
29-07-2015
06-10-2015
15/6634
[aanslagnummer 8]
06-05-2015
29-07-2015
06-10-2015
15/6635
[aanslagnummer 9]
07-05-2015
29-07-2015
06-10-2015
15/6636
[aanslagnummer 10]
01-06-2015
11-09-2015
06-10-2015
15/6637
[aanslagnummer 11]
03-06-2015
11-09-2015
06-10-2015
15/6639
[aanslagnummer 12]
04-06-2015
11-09-2015
06-10-2015
15/6640
[aanslagnummer 13]
05-06-2015
11-09-2015
06-10-2015
2.4.
Tegen de uitspraken van de inspecteur van 28 juli 2015 is een beroepschrift met dagtekening 17 september 2015 ingediend, dat door de rechtbank is ontvangen op 21 september 2015. Op 7 oktober 2015 is een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van 6 oktober 2015. De rechtbank heeft bij brief van 22 september 2015 aan de gemachtigde verzocht om aan te geven waarom het beroepschrift van 17 september 2015 (in de zaken 15/6341 tot en met 15/6344) niet binnen de beroepstermijn van zes weken volgens artikel 6:7 van de Awb is ingediend. De gemachtigde heeft bij brief van 29 september 2015 gemeld dat hij eerst heeft willen wachten tot de gegevens van de andere boeten bekend waren en dat daarna mede door zijn vakantie het beroepschrift buiten de termijn is ingediend.
2.5.
Ter zitting heeft de heer [A] verklaard dat hij binnen de onderneming verantwoordelijk is voor het aanvragen van jaarvignetten en dat andere personen, de planners, enkel de bevoegdheid hebben om week- of dagvignetten aan te vragen. Op 24 juni 2015 is de eerste naheffingsaanslag door belanghebbende ontvangen. Volgens de verklaring van de heer [A] heeft één van de planners toen meteen een dagvignet aangevraagd en heeft hij zelf op een later moment een jaarvignet aangevraagd met ingang van 25 juni 2015. Dat het dagvignet en jaarvignet zijn aangevraagd heeft de inspecteur ter zitting bevestigd.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat op 24 maart 2015 namens belanghebbende een weekvignet is aangevraagd voor het motorrijtuig. De gemachtigde en de heer [A] hebben hierop verklaard dat zij niet op de hoogte waren van de aanvraag van voornoemd weekvignet en dat mogelijk één van de planners het weekvignet heeft aangevraagd.
2.6.
In verband met het gebruik van de autosnelweg zonder de aanschaf van een eurovignet zijn aan belanghebbende eerder in 2011 achttien naheffingsaanslagen opgelegd, in 2012 achttien, in 2013 achtentwintig en in 2014 vier.
2.7.
In geschil is of de beroepen in de zaken 15/6341 tot en met 15/6344 ontvankelijk zijn en met betrekking tot alle zaken – voor zover ontvankelijk – of de boeten terecht aan belanghebbende zijn opgelegd en tot de juiste hoogte zijn vastgesteld. De naheffingsaanslagen zijn niet in geschil.
Zaken 15/6341 tot en met 15/6344
2.8.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan de niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege blijven, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.9.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de beroepstermijn is overschreden in de zaken met nummers 15/6341 tot en met 15/6344. Daarbij verdient opmerking dat de rechtbank – evenals de inspecteur en niet bestreden door belanghebbende – in het bezwaarschrift van belanghebbende van 9 september 2015 betreffende de aanslagen waarop zaaknummers 15/6631 tot en met 15/6635 betrekking hebben, geen klachten tegen de destijds inmiddels gedane uitspraken op bezwaar van 28 juli 2015 leest.
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende aangevoerde, in 2.4 vermelde, omstandigheden, de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Die omstandigheden maakten immers niet dat belanghebbende verhinderd was om tijdig beroep in te stellen. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, zijn de beroepen in de zaken 15/6341 tot en met 15/6344 niet-ontvankelijk verklaard.
Zaken 15/6631 tot en met 15/6637, 15/6639 en 15/6640
2.10.
Op grond van artikel 2 van de Wet BZM wordt ter zake van het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig in Nederland ‘belasting zware motorrijtuigen’ geheven. In artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wet BZM is bepaald dat de belasting, in afwijking van artikel 19 van de AWR, op aangifte moet worden voldaan en dat de belasting moet worden betaald vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet BZM kan de inspecteur, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, in afwijking van de artikelen 67b, 67c en 67f van de AWR, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 opleggen aan de houder van het motorrijtuig. Paragraaf 36, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bepaalt dat, indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting inzake de Wet BZM niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn is betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur een verzuimboete kan opleggen van 5 procent van het wettelijk maximum van artikel 13 van de Wet BZM (in het onderhavige geval: € 263).
2.11.
Niet in geschil is dat de beboetbare feiten zijn begaan. Voor het opleggen van verzuimboeten is niet vereist dat sprake is van schuld of opzet bij belanghebbende. De enkele constatering van het verzuim om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende. Dat is slechts anders, indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Daarvan is hier geen sprake. Uit de verklaringen van belanghebbende (zie het bezwaarschrift van 24 juni 2015 waarnaar in de beroepschriften wordt verwezen) volgt dat men over het hoofd had gezien dat het jaarvignet opnieuw aangevraagd diende te worden voor het motorrijtuig. Het is weliswaar niet onbegrijpelijk dat dit kan gebeuren, maar dat neemt niet weg dat sprake is van een verzuim en dat niet kan worden gezegd dat alle schuld afwezig is.
2.12.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verzuimboeten, gelet op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, passend en geboden zijn.
2.13.
In zijn uitspraak van 11 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5186, heeft Hof 's‑Hertogenbosch overwogen in een zaak waarin onder meer boeten aan de orde waren omdat de desbetreffende belanghebbende jaarvignetten was vergeten te verlengen:
“Passende en geboden boete: matiging bij jaarvignetten en geen matiging bij dag-vignetten
4.14.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of er nog aanleiding is om de boetes, zoals inmiddels verminderd, verder te matigen?
Het Hof is van oordeel dat deze vraag uitsluitend voor wat betreft het verlengen van de jaaraangiften bevestigend dient te worden beantwoord. Het Hof acht aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ter zake van de vrachtauto’s met kenteken [kenteken 5] , [kenteken 3] en [kenteken 4] , het oogmerk had het jaarvignet te verlengen, doch dat door een fout van een medewerker die verantwoordelijk was voor het verlengen van de jaarvignetten, om onbegrijpelijke reden niet heeft plaatsgevonden. Alle verzuimen ter zake van deze vrachtauto’s zijn dan ook terug te voeren op de fout van voormelde medewerker om het jaarvignet te verlengen. Voorts heeft belanghebbende zodra haar was gebleken van deze fout, alsnog een jaarvignet aangevraagd. Het Hof acht onder die omstandigheden een totaalbedrag aan boetes vergelijkbaar met een boete bij één verzuim(€ 160 per kenteken) passend en geboden.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2016 (16/00370, ECLI:NL:HR:2016:2424) betreffende deze uitspraak van Hof 's‑Hertogenbosch het volgende geoordeeld (r.o. 2.5):
“Het Hof heeft bij zijn oordeel omtrent de vraag welk boetebedrag voor elk van de veertig verzuimen passend en geboden is, terecht acht geslagen op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval. Het Hof heeft geen rechtsregel geschonden door bij dat oordeel tevens van belang te achten dat de verschillende verzuimen steeds, per zwaar motorrijtuig, zijn terug te voeren op één fout die, zodra deze belanghebbende was gebleken, is hersteld.”
2.14.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat in onderhavige zaak slechts sprake is van één fout, namelijk dat toen het motorrijtuig na de opheffing van de schorsing weer ingezet werd op de openbare weg nadat het aanvankelijk total loss werd beschouwd, het haar ontgaan was dat het destijds beëindigde jaarvignet opnieuw aangevraagd diende te worden. Het verzuim werd pas opgemerkt toen op 24 juni 2015 de eerste naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen werden ontvangen, waarna het verzuim meteen is hersteld door de aanschaf van een dagvignet (omdat de heer [A] niet direct beschikbaar was) en door de aanschaf van een jaarvignet vanaf de dag daarna. De gemachtigde heeft verder gewezen op het feit dat vóór de schorsing ook een jaarvignet was aangeschaft voor het motorrijtuig en dat, gelet op het feit dat met het motorrijtuig vaak in Nederland op de autosnelweg wordt gereden, het ook altijd de bedoeling is geweest om met een jaarvignet te werken voor het motorrijtuig. Juist omdat er in het verleden regelmatig naheffingsaanslagen en boeten moesten worden betaald voor het niet tijdig aanschaffen van dag- dan wel weekvignetten, is vanaf 2011 steeds meer overgegaan tot de aanschaf van jaarvignetten. In 2015 zijn daardoor alleen nog de onderhavige boeten aan belanghebbende opgelegd. Als er al na de opheffing van de schorsing van het kenteken een weekvignet is aangevraagd, dan moet dit een fout van de planner zijn geweest.
2.15.
De inspecteur heeft gewezen op het feit dat op 24 maart 2015 een weekvignet en op 24 juni 2015 een dagvignet voor het motorrijtuig is aangeschaft, waardoor niet kan worden gezegd dat het de bedoeling was om een jaarvignet aan te vragen of te verlengen, zoals wel het geval was in de in 2.12 vermelde zaak. Volgens de inspecteur is er dan ook geen sprake van slechts één verzuim. Verder wijst de inspecteur op de eerdere ‘overtredingen’ van belanghebbende (zie 2.6). De inspecteur heeft desgevraagd ter zitting gemeld in de in 2.12 vermelde uitspraak van Hof 's‑Hertogenbosch geen aanleiding te zien om de boeten te matigen.
2.16.1.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende dat het haar ontgaan was dat het destijds beëindigde jaarvignet opnieuw aangevraagd diende te worden. Het gaat hier dus in wezen om één fout aan de zijde van belanghebbende. Zelfs al zou juist zijn dat een weekvignet op 24 maart 2015 is aangeschaft – een feit dat pas ter zitting door de inspecteur is aangevoerd – dan maakt dat het oordeel van de rechtbank niet anders, nu de gemachtigde geloofwaardig heeft verklaard dat er in dat geval geen sprake kan zijn geweest van een bewuste keus voor de aanschaf van een weekvignet, maar van een interne communicatiefout. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij geloofwaardig acht de verklaring dat het – gelet op het gebruik van het motorrijtuig – altijd de bedoeling is geweest om met een jaarvignet te werken voor het motorrijtuig. Kortom, ook indien sprake is van een interne communicatiefout, blijft sprake van in wezen één fout. De rechtbank acht tevens geloofwaardig dat het dagvignet van 24 juni 2015 is aangevraagd om het verzuim zo snel mogelijk te kunnen herstellen omdat de heer [A] niet meteen in de gelegenheid was om een jaarvignet aan te vragen. In de aanvraag van het dagvignet ziet de rechtbank daarom – anders dan de inspecteur – geen aanwijzing dat belanghebbende helemaal niet met een jaarvignet voor het motorrijtuig wilde werken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende, door vrijwel volledig over te gaan op de aanschaf van jaarvignetten in plaats van dag- of weekvignetten, heeft geprobeerd om verzuimen te voorkomen. Alleen voor een beperkt aantal motorrijtuigen die zeer veel in het buitenland rijden, wordt nog met dag- of weekvignetten gewerkt, zo heeft belanghebbende geloofwaardig verklaard. Het spoort met dit beleid niet dat belanghebbende voor het onderhavige motorrijtuig – waarmee gelet op de onderhavige aanslagen aantoonbaar veel van de Nederlandse weg gebruik wordt gemaakt – niet met een jaarvignet beoogde te werken. De rechtbank acht al met al geen grond aanwezig voor de door de inspecteur opgeroepen twijfels over de bedoelingen en/of verklaringen van belanghebbende.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende het oogmerk had om de verschuldigde BZM over een tijdvak van een jaar te betalen vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg met die zware motorrijtuigen, maar dat dit door een fout niet is gebeurd.
2.16.2.
In het kader van de boetebepaling acht de rechtbank voorts van belang dat belanghebbende alsnog het jaarvignet heeft aangevraagd zodra haar van de fout was gebleken (zie 2.5).
2.16.3.
Voorts acht de rechtbank relevant dat belanghebbende aantoonbaar sterk verbeterd gedrag heeft laten zien bij het nakomen van haar fiscale verplichtingen en daartoe haar beleid (jaarvignetten in plaats van dag- en weekvignetten) heeft aangepast. Dit is ook te zien in de dalende lijn van ‘overtredingen’ zoals in 2.6 vermeld, en het feit dat, afgezien van de onderhavige boeten, geen andere boeten in 2015 meer zijn opgelegd (zoals de inspecteur ter zitting ook heeft erkend).
2.17.
Gelet op het overwogene in 2.15 vertoont deze zaak sterke gelijkenissen met de in 2.13 vermelde zaak voor Hof 's‑Hertogenbosch. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de straftoemeting van Hof 's‑Hertogenbosch in die zaak als oriëntatiepunt te nemen voor de onderhavige zaken. Complicatie daarbij is dat de vier boeten in de zaken 15/6341 tot en met 15/6344 niet in de beoordeling kunnen worden betrokken, omdat de beroepen hiertegen niet-ontvankelijk zijn. Dat neemt echter niet weg dat met het feit dat er in die zaken vier boeten van € 263 zijn opgelegd – die derhalve gezamenlijk ruim uitkomen boven het totale boetebedrag van € 160 in eerdergenoemde uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch – bij de straftoemeting in de onderhavige andere zaken wel rekening kan worden gehouden. In aanmerking genomen dat het fenomeen van veroordeling zonder strafoplegging in het fiscale boeterecht geen gemeengoed is en dat vernietiging van de boete onvoldoende tot uitdrukking zou brengen dat hier wel sprake is van beboetbare verzuimen, ziet de rechtbank alles afwegende aanleiding om elke boete in de zaken 15/6631 tot en met 15/6637, 15/6639 en 15/6640 tot het symbolische bedrag van € 10 te verminderen.
2.18.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen in de zaken 15/6631 tot en met 15/6637, 15/6639 en 15/6640 gegrond verklaard.
2.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 2 december 2016 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.