In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de Wet belasting zware motorrijtuigen (BZM). De belanghebbende, een houder van ongeveer 200 vrachtauto's, had boeten opgelegd gekregen voor het niet tijdig voldoen aan de BZM voor een specifiek motorrijtuig. De rechtbank heeft de beroepen in vier zaken niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze buiten de beroepstermijn waren ingediend. In de overige zaken heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de boeten verminderd tot een symbolisch bedrag van € 10 per boete. De rechtbank overwoog dat de verzuimen terug te voeren waren op één interne fout aan de zijde van de belanghebbende, die niet had opgemerkt dat het jaarvignet opnieuw aangevraagd diende te worden na de opheffing van de schorsing van het kenteken. De rechtbank nam de straftoemeting van een eerdere uitspraak van Hof 's-Hertogenbosch als oriëntatiepunt en oordeelde dat de opgelegde boeten niet in verhouding stonden tot de omstandigheden van het geval. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende, door haar beleid aan te passen en over te schakelen naar jaarvignetten, blijk had gegeven van verbeterd gedrag.