GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00195 tot en met 15/00249
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van
24 december 2014, nummers AWB 13/5416 tot en met 13/5470, in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te
[vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende
betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde boetebeschikkingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn over de maanden april en mei 2013 in totaal 55 naheffingsaanslagen (aanslagnummers [nummer] .Z.30016.8 tot en met [nummer] .Z.30050.8 over de periode april 2013 en [nummer] .Z.30053.8 tot en met [nummer] .Z.30073.8 over de periode mei 2013) krachtens de Wet belasting zware motorvoertuigen (hierna: de Wet BZM) opgelegd van telkens € 8 aan naheffing, alsmede boetebeschikkingen van € 246 per naheffingsaanslag.
1.2. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen over de maand april 2013 (35 in totaal) opgelegd op 5 juli 2013 voor het gebruik van de autosnelweg door negen vrachtauto’s op de volgende dagen in april 2011: 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25 en 29; de naheffingsaanslagen over de maand mei (20 in totaal) heeft de Inspecteur opgelegd op 6 augustus 2013 voor het gebruik van de autosnelweg door zeven vrachtauto’s op de volgende dagen in mei 2013: 6, 7, 10, 13, 16, 17, 21, 22, 24, 29, 30 en 31.
1.3. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 september 2013 op de bezwaren tegen de (35) naheffingsaanslagen over de maand april 2013 beslist en in de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 september 2013 op de bezwaren tegen de (20) naheffingsaanslagen over de maand mei 2013. Daarbij zijn de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft daartegen bij op 8 oktober 2013 door de Rechtbank ontvangen geschriften beroep ingesteld, in welke beroepen belanghebbende uitsluitend klaagt over schending van het hoorrecht en de onjuiste vaststelling van de boetebeschikkingen. Ter zake van deze beroepen (gericht tegen de 35 respectievelijk de 20 uitspraken op bezwaar), door de Rechtbank aangelegd onder de procedurenummers AWB 13/5416 tot en met AWB 13/5450 respectievelijk AWB 13/5451 tot en met AWB 13/5470, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende alleen in de zaken met het kenmerk AWB 13/5416 en AWB 13/5451 een griffierecht geheven van (telkens) € 318.
1.5. De Rechtbank heeft de onder 1.4 bedoelde beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken van 24 december 2014, in afschrift aan partijen verzonden op 6 januari 2015, gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de boetes verminderd tot € 100 bij elke naheffingsaanslag, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.217 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 636 aan belanghebbende vergoedt.
1.6. Tegen deze (55) uitspraken heeft de Inspecteur (tijdig) hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat betrekking heeft op alle 55 hoger beroepen.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgehad op 24 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] .
1.8. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan belanghebbende.
1.9. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.Belanghebbende is een transportondernemer met circa 100 medewerkers in dienst en bezit bijna even zoveel zware motorrijtuigen.
2.2.Voorafgaande aan het gebruik van de weg dient belanghebbende aangifte daarvan te doen en de daarop te betalen belasting te voldoen. De werkwijze met betrekking tot het doen van de aangiftes is als volgt. Voor vrachtwagens die incidenteel gebruik maken van de autosnelweg wordt per gebruik aangifte BZM gedaan, een zogeheten dag-aangifte. Voor vrachtauto’s die doorlopend gebruik maken van de autosnelweg doet een logistiek medewerker van belanghebbende een aangifte voor een geheel jaar, een jaaraangifte. Deze aangiftes worden niet op vaste data gedaan. Een jaar na het indienen van een jaaraangifte wordt een nieuwe jaaraangifte gedaan, als wijze van verlenging.
2.3.Van de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] , [kenteken 3] en [kenteken 4] is tot april 2013 altijd een jaarvignet aangevraagd. In april 2013 heeft belanghebbende jaarvignetten van de vrachtauto’s met kenteken [kenteken 1] en [kenteken 2] tijdig verlengd. Ter zake van de vrachtauto’s met kenteken [kenteken 3] en [kenteken 4] is dit verzuimd. De vrachtauto met kenteken [kenteken 5] maakte vóór 6 april 2012 gebruik van dag-vignetten, maar vanaf 6 april 2012 van jaarvignetten. Ook ter zake van deze vrachtauto is in april 2013 verzuimd het jaarvignet te verlengen. Voor de vrachtauto met kenteken [kenteken 6] is drie maal een dag-vignet aangevraagd in het jaar 2012 en is op 8 juli 2013 voor het eerst een jaarvignet aangevraagd.
2.4.Op diverse data – zoals hiervoor opgesomd onder 1.2 – is tijdens controles geconstateerd dat gedurende de maanden april en mei 2013 met de hiervoor in 2.3 genoemde vier vrachtauto’s waarvoor geen jaarvignet is aangevraagd in april 2013, alsmede met de vrachtauto’s met de kentekens [kenteken 7] , [kenteken 8] , [kenteken 9] , [kenteken 10] en [kenteken 11] , van al welke vrachtauto’s belanghebbende op dat moment volgens de kentekenregistratie houder was, in totaal 55 keer gebruik is gemaakt van de autosnelweg, doch dat de verschuldigde BZM niet vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg op aangifte is voldaan. Van die 55 constateringen had over de periode april 2013 27 keer en over de periode mei 2013 17 keer betrekking op de vier vrachtauto’s met kenteken: [kenteken 3] en [kenteken 4] , [kenteken 5] en [kenteken 6] als genoemd onder 2.3. De overige constateringen (8 respectievelijk 3 keer) betreffen de overige vrachtauto’s die op een dag-aangifte reden.
2.5.Belanghebbende heeft niet eerder verzuimd om jaaraangiftes te doen. Wel is een aantal maal verzuimd om dag-aangifte te doen. Te dier zake zijn aan belanghebbende met dagtekening 4 maart 2013 en 2 april 2013 naheffingsaanslagen opgelegd. Na 2013 heeft belanghebbende nog één keer verzuimd om jaaraangifte te doen. Dat betrof de keer dat zij met de auto met kenteken [kenteken 4] één dag te laat het jaarvignet had aangevraagd/betaald; het vignet liep van 5 juli 2014 tot en met 4 juli 2015. Op 6 juli 2015 is het vignet verlengd terwijl de auto op 5 juli 2015, dus één dag daarvoor, gebruik heeft gemaakt van de autosnelweg, hetgeen heeft geleid tot een boete van € 246.
2.6.Op 5 juli 2013 zijn de eerste van de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Dit was over de periode april 2013. Op 6 augustus 2013 zijn de naheffingsaanslagen opgelegd over de periode mei 2013.
2.7.Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen bezwaar ingediend. Zonder dat belanghebbende is gehoord, heeft de Inspecteur de uitspraken op bezwaar gedaan.
De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraken geoordeeld dat de Inspecteur ter zake van het horen van belanghebbende onzorgvuldig heeft gehandeld, dat het hoorrecht is geschonden en dat de Rechtbank de zaak zelf zal afdoen. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de kwestie met betrekking tot het horen geen geschilpunt meer is. De Rechtbank heeft de boetebeschikkingen verminderd tot € 100 per boete.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.In geschil is uitsluitend of de (55) verzuimboetes te hoog zijn vastgesteld. De afzonderlijke naheffingsaanslagen van (steeds) € 8 zijn niet in geschil.
3.2.Belanghebbende heeft zich uiteindelijk ter zitting op het standpunt gesteld dat de boetes niet in verhouding staan tot het verzuim dat is begaan, dat niet alle boetes binnen de door de Inspecteur als beleid gehanteerde termijn van drie maanden na constatering zijn opgelegd, dat de overige boetes pas na verloop van drie maanden zijn opgelegd, zodat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld haar verzuim te herstellen en het aantal boetes te beperken en is, afsluitend, van mening dat met name de cumulatie van boetes disproportioneel is. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bestreden uitspraken dienen te worden vernietigd en dat de uitspraken op bezwaar dienen te worden bevestigd.
3.3.Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4.Belanghebbende concludeert, naar zij ter zitting nader heeft gepreciseerd, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en primair tot vernietiging van de 55 boetebeschikkingen en subsidiair tot verdere matiging van het totaalbedrag van de boetes. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van de bij de Rechtbank ingestelde beroepen.