ECLI:NL:RBZWB:2016:7499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 751
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanslag successierecht en ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag successierecht die aan belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, die samen met haar moeder en zus de enige erfgenamen is van de overleden vader, heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslag. Het bezwaar was gericht op de verhoging van het saldo van de nalatenschap en haar erfdeel. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat het belanghebbende niet in een betere positie kon brengen met betrekking tot de aanslag. De inspecteur had het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien een geschil over de omvang van de nalatenschap alleen aan de civiele rechter kan worden voorgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/751
uitspraak van 9 november 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 december 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 2008 in verband met de nalatenschap van [erflater] (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot [vergezel] , en haar gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [vestigingsplaats] , en namens de inspecteur [gemachtigden] . Zoals ter zitting besproken zijn ter completering van het dossier van de inspecteur een kopie van de brief van de gemachtigde van belanghebbende van 10 oktober 2016 en een kopie van het formulier proceskosten aan deze uitspraak gehecht.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Op 1 juli 2008 is de vader van belanghebbende, [erflater] , overleden. Belanghebbende, haar moeder (hierna: de moeder) en haar zus (hierna: de zus) zijn de enige erfgenamen.
2.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 2 maart 2010 een aanslag successierecht 2008 opgelegd. De aanslag is gebaseerd op de door de moeder en de zus op 26 januari 2010 ingediende aangifte. Belanghebbende heeft deze aangifte niet ondertekend. De aanslag is verstuurd naar het adres van de moeder. De inspecteur heeft niet eerder dan op 17 maart 2010 een duplicaat van het aanslagbiljet aan belanghebbende toegezonden.
2.3.
Voor het eerst bij brief van 27 april 2010, door de inspecteur ontvangen op 29 april 2010, heeft belanghebbende kenbaar gemaakt dat het saldo van de nalatenschap volgens haar op een onjuist bedrag is vastgesteld.
2.4.
Het beroep richt zich tegen de uitspraak op bezwaar van 22 december 2015 waarin de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5.
Overeenkomstig de eensluidende opvattingen van partijen is de rechtbank van oordeel dat de in 2.3 vermelde brief is op te vatten als een bezwaarschrift tegen de in 2.2 vermelde aanslag en dat geen sprake is van een – niet verschoonbare – overschrijding van de bezwaartermijn.
2.6.
Het overwogene in 2.5 leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van een ontvankelijk bezwaar. Belanghebbende streeft met haar bezwaar de verhoging van het saldo van de nalatenschap en van haar erfdeel – en daarmee van haar belastbare verkrijging - na. Dat resultaat kan niet via deze procedure worden bereikt. Het bezwaar kan belanghebbende niet in een betere positie brengen met betrekking tot de aanslag waartegen het bezwaar is gericht. Om die reden is het bezwaar niet-ontvankelijk. Een geschil tussen de erfgenamen over de omvang van de nalatenschap kan alleen aan de civiele rechter worden voorgelegd. Het verzoek van belanghebbende om de inspecteur op te dragen onderzoek te doen naar de omvang van de nalatenschap leidt niet tot een ander oordeel. Voor het geven van een zodanige opdracht bestaat geen juridische grondslag. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat een zodanig onderzoek kan leiden tot navorderingsaanslagen. Indien belanghebbende daarmee bedoelt op te komen tegen de beslissing van de inspecteur om geen navorderingsaanslagen op te leggen, kan dat haar niet baten. Tegen een dergelijke beslissing van de inspecteur staat namelijk geen bezwaar en beroep open, waardoor een tegen die beslissing gericht bezwaar niet-ontvankelijk is.
2.7.
Gelet op het vorenstaande is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep daarom ongegrond verklaard.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2016 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.