Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
(1) Een geldlening met een hoofdsom van € 1.620.000, tegen 3 maands-euribor verhoogd met een 10 jaar vaste opslag van 1,8%, een looptijd van 128 maanden en een maandelijkse aflossingsverplichting van € 14.465 die op 1 juni 2010 aanvangt.
(2) Een geldlening met een hoofdsom van € 625.000, tegen een variabele rente van (op dat moment) 4,5%. De looptijd van de lening bedraagt 132 maanden. Er is een maandelijkse aflossingsverplichting van € 5.200 die op 1 juni 2010 aanvangt.
(3) Een geldlening met een hoofdsom van € 1.000.000, tegen 3 maands-euribor verhoogd met een 3 jaar vaste opslag van 2%, een looptijd van 368 maanden en een maandelijkse aflossingsverplichting van € 2.775 die op 1 juni 2010 aanvangt.
(4) Een kredietfaciliteit van € 700.000, tegen de Rabobank Basisrente van (op dat moment) 4,85% verhoogd met een opslag van (op dat moment) 1,6%. Het krediet is voor onbepaalde tijd verstrekt.
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: