Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
“1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting wordt rente – revisierente – verschuldigd, indien:(…)b. ingevolge artikel 3.133, (…), van de Wet inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak op periodieke uitkeringen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, behoudens voorzover artikel 3.69, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van genoemde wet met betrekking tot deze negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen toepassing vindt;(…)2. De revisierente bedraagt 20 percent van de waarde in het economische verkeer van aanspraken als bedoeld in het eerste lid. (…)”
heffingsrenteheeft beoogd ‘de formele aspecten’ daarvan te regelen (zie 4.12.2) en dat hij met de tweede volzin van het eerste lid van artikel 30e (oud) heeft willen bewerkstelligen dat – kort gezegd – voor de heffingsrente hetzelfde regime voor bezwaar- en beroep geldt als voor de onderliggende aanslag (zie 4.12.4). Gelet op de wetsgeschiedenis ziet het eerste lid op de formalisering van de heffingsrente (bij beschikking) en bevat het regels met betrekking tot de rechtsbescherming (hierna kort gezegd: de formele aspecten).
5.Proceskosten en griffierecht
6.Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: