Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2016 uitspraak gedaan over de crisisheffing die aan [B BV] was opgelegd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [A BV], betwistte de naheffingsaanslag van € 12.230 over het tijdvak maart 2014, die was opgelegd op basis van artikel 32bd van de Wet op de Loonbelasting 1964. De rechtbank oordeelde dat de crisisheffing terecht was opgelegd, ondanks het feit dat [B BV] inmiddels was opgeheven. De rechtbank overwoog dat de crisisheffing minder dan 4,5% van de totale loonsom bedroeg en dat er geen sprake was van een individuele buitensporige last. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de heffing plaatsvond voorafgaand aan de pensionering van de directeur-grootaandeelhouder, maar oordeelde dat dit onvoldoende zwaar woog tegen de feiten en omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.