Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
inhoudingsplichtigezoals bedoeld in de artikelen 1 en 6 van de Wet LB. De Inspecteur is van mening dat de besluitgever in artikel 10f de hem door de wetgever in genoemd derde lid gegeven bevoegdheid niet heeft overschreden en dat uit het bepaalde in artikel 32bd van de Wet LB in samenhang met artikel 10f voldoende blijkt dat ook in de onderhavige situatie aan belanghebbende de naheffingsaanslag kan worden opgelegd omdat belanghebbende moet worden aangemerkt als gewezen inhoudingsplichtige zoals bedoeld in artikel 10f. Het Hof overweegt als volgt.
gewezen)
inhoudingsplichtige, is het Hof van oordeel dat de besluitgever de hem door de wetgever gegeven bevoegdheid daarmee heeft overschreden.
gewezen inhoudingsplichtigezoals bedoeld in genoemde bepaling. Belanghebbende kan naar ’s Hofs oordeel worden aangemerkt als een vennootschap die in 2013 inhoudingsplichtige is geweest, maar uit artikel 10f blijkt niet, dan wel onvoldoende, dat belanghebbende dan ook als gewezen inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt. De term
gewezen inhoudingsplichtigeziet naar het oordeel van het Hof op een persoon die op het in 4.5 bedoelde heffingsmoment - ten aanzien van de gewezen werknemer zoals bedoeld in artikel 10f - weliswaar geen inhoudingsplichtige meer is, maar op dat moment nog wel bestaat. Omdat belanghebbende op het in overweging 4.5 bedoelde heffingsmoment niet meer bestond (zie onderdeel 2.3) kan zij niet worden aangemerkt als gewezen inhoudingsplichtige zoals bedoeld in artikel 10f. Anders dan de situatie zoals beschreven in HR 19 september 2003, nr. 38 372, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, BNB 2003/370, waarin het ging om de rechtsgeldigheid van een aanslag die was opgelegd aan een ontbonden rechtspersoon, wier vermogen was vereffend, over een periode waarin die rechtspersoon nog belastingplichtig was, is in het onderhavige geval sprake van een naheffingsaanslag die is opgelegd aan een ontbonden rechtspersoon wier vermogen eveneens is vereffend, echter reeds vóór het tijdvak waarop die aanslag betrekking heeft. Belanghebbende was toen niet meer inhoudingsplichtig omdat ze reeds voordien, namelijk op [datum 1] 2013, is opgehouden te bestaan (vgl. HR 20 oktober 2017, nr. 16/05235, ECLI:NL:HR:2017:2655).
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
- verklaarthet tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraak van de Inspecteur;
- vernietigtde naheffingsaanslag;
- gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 834 vergoedt; en
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten aan de zijde van belanghebbende van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, bij de Rechtbank en bij het Hof, in totaal vastgesteld op € 2.503,50.